Hoogdruk:
|
|
Omstreeks 1400 komt in West-Europa de houtsnijkunst tot ontwikkeling. Al gauw voegt men prenten samen met tekst waardoor boeken ontstaan. Het afdrukken werd oorspronkelijk met de hand gedaan, pas na het uitvinden van de drukpers vond de grote verbreiding plaats. Toen in de 18e eeuw de diepdruktechnieken de technieken werden om tekeningen te kopieren werd de houtsnede vrijwel niet meer gebruikt.
Bij hoogdruk ligt het gedeelte van de drukvorm dat afgedrukt moet worden (A) hoger dan de rest. Dat wat niet gedrukt moet worden, is weggehaald (weggegutst of weggesneden).
Alleen het hoger gelegen deel zal het papier (B) raken, waardoor de afbeelding zichtbaar wordt. Deze druktechniek wordt onder andere toegepast bij houtsnede, linosnede en houtgravure.
Voor het maken van een hoogdruk worden verschillende gereedschappen gebruikt, zoals gutsen, messen, burijnen (een soort beitel) en een inktroller om de hoger gelegen delen mee in te inkten.
Hout is stevig en taai en snijden is niet altijd even
gemakkelijk, vooral wanneer je tegen de nerf in snijdt. Linoleum is wat dat
betreft een gemakkelijker materiaal, maar hout heeft een eigen structuur die de
houtsnede zijn specifiek karakter geeft.
Diverse houtsoorten zijn geschikt. Er zijn speciale dure platen speciaal voor
houtsnede, maar je kunt ook triplex, multiplex of het nieuwe M.D.F. (heeft meer
het karakter van linoleum) gebruiken.
De tekening (of voorontwerp) kun je rechtstreeks op de houten plaat tekenen met een zacht potlood. De afdruk zal het spiegelbeeld zijn van de oorspronkelijke tekening. Zachte papieren geven in regel de scherpste afdrukken. Afdrukken op etspapier (vanaf 220 gr/m2) en Japans papier(16 tot 60 gr/m2) zijn zeer mooi