Het draagbare museum

De kunstenaar Marchel Duchamp had iets tegen tentoonstellingen. Hij besloot in 1934 tot de constructie van een draagbaar museum, dat in minatuurvorm zijn gehele oeuvre tot dan toe bevatte. In 1935 begon hij met het in miniatuur kopiëren van zijn werk. Dankzij een door Duchamp zelf ontworpen systeem van laden en schuif-paneeltjes paste de opvouwbare mini-expositie in een koffer van ongeveer veertig bij veertig centimeter en tien centimeter dik.
 

Marcel Ducharnp, La Boite en valise. 1935-41

 
De koffer, 'La Boite', bevatte niet alleen maar miniatuurversies van tekeningen en schilderijen, maar ook ready-mades, foto's ed. Maar liefst negenenzestig items waren het, die Duchamp tussen 1934 en 1941 in een oplage van driehonderd reproduceerde. De eerste oplage van twintig was klaar in 1942, maar het zou tot 1971 duren voordat alle driehonderd dozen af waren. Hij kiest niet de meest voor de hand liggende methode. In plaats van te kiezen voor modernere, snellere reproductieprocédés, kiest hij de ouderwetse pochoir-techniek. Dat is een stencilprocédé met behulp van zinkplaten.
Iedere reproductie vereiste dertig kleuren en dus dertig kleurscheidingen, allemaal met de hand uitgesneden in de zinkplaten. Het bepalen van die kleuren, hun volgorde en het vervaardigen van een eerste proef kostte de beste vakman een maand werk. Een drukpers kwam er niet aan te pas; de kleuren werden een voor een met een kwast aangebracht. Het voorbeeld waarnaar de ambachtslieden werkten was niet het schilderij zelf, maar een door Duchamp zelf geschilderde miniatuurkopie. Deze omweg van origineel naar reproductie is zo lang en minutieus dat het onderscheid tussen origineel en kopie vervaagt en wordt ondermijnd.
 
Duchamp plaatste een advertentie, zodat iedereen die er tweehonderd dollar voor over had de gelukkige bezitter van Duchamps vrijwel complete oeuvre in het klein kon worden. Een prijs overigens die maar iets boven de kostprijs lag.

30-11-2010 De Digitale School  vmbo kunstvakken 2 2008