Het potlood


Het eerste echte potlood werd in 1664 in Engeland gemaakt. In de 15de,16de en 17de eeuw tekende men nog met een loodstift of met een zilverstift. Nu tekenen we met een grafietstift, die om snel breken te voorkomen, in hout is gevat. (ceder- of populierenhout) In 1795 ontdekte meneer Conte een mengsel, dat ook nu nog te vinden is in de moderne tekenpotlood. Deze potloden werden zo beroemd, dat we nu nog spreken van contepotloden. In 1858 werd de potlood met gummetje aan de bovenkant uitgevonden. Een zekere meneer A.W.Faber maakte de potlood zeskantig om het wegrollen te voorkomen. 

Grafiet is het basis materiaal. De grafietstiften in "gewone" potloden worden gemaakt van een pasta van grafiet, donkere klei, roetzwart en een bindmiddel. Van de pasta worden stiften getrokken, die na droging worden gebakken. Het is de klei die tijdens het bakken hard wordt en de stiften stevigheid geeft. Hoe meer klei de stiften bevatten, hoe langer de baktijd is.De stiften worden dan ook harder en ook grijzer van toon.
Hoe minder klei de stiften bevatten, hoe korter de baktijd wordt.De stiften worden zachter en zwarter van toon. Doordat er minder klei in zit zijn zachte grafietstiften erg bros. Daarom is de zachte stift van een potlood altijd dikker dan van een hardere stift.
Je hebt dus allerlei hardheden. Zo kunnen we 16 graden van hardheid onderscheiden: van 6B (= heel zacht) tot 9H (= zeer hard). Een potlood HB is een potlood die niet erg zacht, maar ook niet erg hard is: het gewone en meest gebruikte potlood. De H soorten worden meestal gebruikt bij het technische tekenen en de B-soorten bij het maken van creatieve werkstukken.


22-10-2006 digischool Beeldende Vorming