![]() |
BRONNENBUNDELS |
Mondriaan
Mondriaan, die in 1909 lid werd van de Theosofische Vereniging
en dat zijn leven lang bleef, heeft in zijn triptiek 'Evolutie' (1911)
ondubbelzinig getuigd van zijn theosofische levensbeschouwing. Ook in
zijn latere kubistische en abstracte werk bleef hij zich op die leer baseren.
Dat blijkt enigszins uit zijn theoretische geschriften, maar vooral uit
zijn brieven, waarin hij zich veel explicieter uitsprak; herhaaldelijk
noemde hij 'zijn' neoplastiscisme de theosofische kunst bij uitstek. Toen deze een lezingentournee door Nederland maakte (19 februari-3 maart 1921), stuurde Mondriaan hem vanuit Parijs een exemplaar van Le Néoplasticisme, een Franse samenvatting van zijn oorspronkelijk in het Nederlands verschenen theoretische artikelen. In een begeleidende brief deelde hij mee dat hij verscheidene boeken van Steiner had gelezen en graag diens visie wilde horen op het neoplasticisme, dat hij 'de kunst van de nabije toekomst voor alle ware antroposofen en theosofen' noemde. Tot Mondriaans grote teleurstelling kwam er geen enkele reactie, aanleiding voor hem om in een brief aan Van Doesburg flink tekeer te gaan: 'Steiner heeft goede boeken geschreven, als hij maar van kunst afbleef.' |
Uit: Carel Slotkamp, Mondriaan en Steiner. in: Het spirituele in de kunst. Zeist 1988 | |
In zijn brief aan Steiner had Mondriaan aangegeven dat het evolutiebegrip
van cruciale betekenis was voor zijn kunst. Dit theosofische leerstuk
was in Mondriaans evolutionaire denken nauw verbonden met destructie.
Dat was voor hem geen negatief begrip, integendeel, het was een voorwaarde
voor evolutie: het oude moest vernietigd worden en plaats maken voor het
nieuwe. Mondriaans evolutionaire denken heeft hem gedreven tot een opeenvolging
van destructieve acties in zijn werk. Het valt ons vandaag de dag niet
mee om dat te herkennen en naar waarde te schatten, maar ik meen dat dit
het middel bij uitstek is geweest waarmee hij heeft getracht om zijn door
de theosofie ingegeven evolutietheorie aanschouwelijk te maken. |
||
|
Piet Mondriaan,
Naakt, 1908/11? |
|
Uit: Mondriaan, Brief aan Steiner. in: Carel Slotkamp, Mondriaan in detail. Utrecht/Antwerpen 1987 | 25/2 '21, Parijs, Rue
de Coulmiers 5
Geachte Heer, Aangezien ik verscheidene van uw boeken heb gelezen, zou
ik willen weten of u tijd hebt mijn hierbij gevoegde brochure 'Le Néo-plasticisme'
te lezen. Het neoplasticisme is volgens mij de kunst van de nabije toekomst
voor alle ware antroposofen en theosofen. Het neoplasticisme realiseert
de harmonie door de gelijkwaardigheid van twee uitersten: het Universele
en het Individuele. Het eerste door openbaring, het tweede door deductie.
Kunst brengt beeldend de evolutie van het leven tot uitdrukking: evolutie
van de geest en (maar in tegenovergestelde richting) evolutie van de materie.
Het is slechts mogelijk een betrekkelijk evenwicht te bereiken door de
vorm te vernietigen en te vervangen door een nieuw universeel beeldend
middel. Ik zou graag uw ideeën over dit onderwerp willen weten, als
u er voor voelt mij te antwoorden. Mijn verontschuldigingen dat ik u in
het Frans schrijf; ik beheers het Duits onvoldoende. Met gevoelens van
de meeste hoogachting, |
|
![]() |
Piet Mondriaan, Kerk in Domburg, 1909 |
|
Piet Mondriaan, Kerk in
Domburg, 1914 Piet Mondriaan |
![]() |
|
Schetsboekje met aantekeningen Domburg 1914 Kunst en werkelijkheid |
Uit: Michel Seuphor, Piet Mondriaan, Life and work. Amsterdam z.j. | |
Uit: Piet Mondriaan, De Nieuwe Beelding in de schilderkunst. in: De Stijl, nr 1, oktober 1917 |
Het leven van den huidigen, gecultiverden mensch keert
zich langzamerhand van het natuurlijke af: het wordt al meer en meer
een abstract leven. (...) De werkelijk moderne kunstenaar voelt de abstractie
der schoonheids- ontroering bewust: hij erkent bewust, dat de schoonheidsontroering
cosmisch, universeel is. |
|
![]() |
Compositie, Bomen I, 1912 |
|
|
De nieuwe beelding is dus aesthetisch in bepaaldheid gebeelde verhouding.
Zij wordt in de schilderkunst door den kunstenaar van heden als consequentie
van alle voorgaande beelding opgebouwd - juist in de schilderkunst omdat
deze het minst gebonden is. Het accent der schilderkunst kunnen we definieeren als de meest consequente
uitbeelding van enkel verhouding. Want het is het bizondere voorrecht
van de schilderkunst, dat zij verhouding vrij kan beelden: d.w.z., dat
haar beeldingsmiddelen (door consequent doorgevoerde verwerking) toestaan,
dat het uiterste eene en het uiterste andere gebeeld wordt als enkel
verhouding door stand, zonder vorm of zelfs schijn van vorm (zooals
in de bouwkunst) door geslotenheid aan te nemen. (...) |
|
![]() |
Piet Mondriaan, Compositie, Bomen II, 1912 |
|
|
De abstracte beelding van verhouding nu, beeldt deze oerverhouding
in bepaaldheid door tweeheid van stand, welke rechthoekig op elkander
is. Deze verhouding van stand is de meest evenwichtige, omdat daarin
de verhouding van het uiterste eene en het uiterste andere in volkomen
harmonie uitgedrukt is en alle andere verhoudingen inhoudt. Wordt de aandacht alleen op het universeele gericht, dan zal de afzonderlijkheid,
het individueele, in de beelding verdwijnen - zooals de schilderkunst
getoond hèeft. Als het individueele niet meer in de weg staat,
kan het universele zich eerst zuiver beelden. Dan eerst kan het universeel
bewustzijn (intuïtie) - de oorsprong aller kunst - zich rechtstreeks
uiten; een zuivere kunstuiting ontstaat. |
|
Uit lang volgehouden arbeid ontstond het groeperen tot
een compositie, die louter gebaseerd is op het evenwicht van zuivere verhoudingen,
voortgekomen uit een zuivere intuitie die het product is van het diepste
gevoel en het hoogste inzicht. Hoewel deze verhoudingen zowel in de natuur
als in onze geest onderhevig zijn aan dezelfde universele oerwetten, doet
heden het kunstwerk zich anders voor dan de natuur. Want heden ten dage
gaat het er om alleen dat uit te drukken wat de essentie van de natuur
is. Daarin manifesteert zich reeds de individuele expressie die uit onszelf
voortkomt. Aldus ontstaan nieuwe wetten. Bij voorbeeld: in een schepping
van de nieuwe kunst is de herhaling, welke men in de natuurlijke verschijnselen
waarneemt, te niet gedaan. Het nieuwe componeren berust op permanente
tegenstellingen, die elkaars tegendelen zijn en elkaar opheffen. De lijn
is recht en komt altijd voor in zijn twee hoofdtegenstellingen, die de
rechte hoek vormen: de beeldende uitdrukking voor het constante. En de
maatverhoudingen zijn steeds gebaseerd op deze voornaamste relatie in
het vlak. Aldus is de Nieuwe Geelding 'gelijkwaardig' aan de natuur en
het kunstwerk heeft geen visuele gelijkenis meer met de natuurlijke verhouding.
|
Uit: Mondriaan, Cahiers d Art, Parijs 1926 nr. 7 | |
Piet Mondriaan, Compositie nr.6, 1914 |
![]() |
|
![]() |
Piet Mondriaan, Zee (Pier and Ocean) 1914, |
|
Uit: Piet Mondriaan, Neo-plasticisme. De woning, de straat, de stad. in: Internat. Revue, 1/1, Amsterdam 1927 |
Wil onze materieele omgeving van een zuivere schoonheid zijn, dus gezond
en waarlijk rechtstreeks aan het nut voldoen, dan is het noodzakelijk,
dat zij niet langer de egoïstische gevoelens van onze kleine persoonlijkheid
weerspiegelt: zelfs niet langer van Benige lyrische uitdrukking, maar
zuiver beeldend is. In de architectuur wordt de materie op verschillende wijzen gedénaturaliseerd
en de techniek zal nog meerder middelen daartoe vinden. |
|
Door een opheffende tegenstelling moet de natuurlijke structuur vernietigd worden. De toepassing van deze wetten zal de tragische uitdrukking van de woning, van de straat en van de stad te niet doen. Vreugde, moreele en physieke, dus die van gezondheid, zal zich verspreiden door evenwichtige tegenstellingen van verhoudingen, van maat en kleur, materie en ruimte, die gesteund worden door de verhoudingen van stand. Met een beetje goeden wil zal het niet zoo onmogelijk zijn een aardsch paradijs te scheppen. Dit laat zich niet in één dag tot stand brengen, maar door zijn krachten te concentreeren zonder met den tijd te rekenen, zal men er eindelijk niet alleen toe komen, maar reeds nu zal men in het paradijs leven. Want de abstracte geest wordt niet gehinderd door het verleden, dat zich nog overal vertoont: hij ziet slechts de uiting der toekomst en hij bouwt dit aardsch paradijs op abstracte wijze op.
|
Uit: Mondriaan, Brief aan de Amerikaanse kunsthistoricus James Johnson Sweeny, 1943, in: Carel Blotkamp, Mondriaan in detail. Utrecht/Antwerpen 1987. |
|
Uit: Albert van den Briel, Piet Mondriaan. 't Is alles een groote eenheid Bert. Haarlem 1988 |
Albert van den Briel aan Michel Seuphor, 13 aug. 1951(...)
|
|
Ik meen, dat men eigenlijk niet kan spreken van een verhouding tot de Theosofie. Op zijn weg ontmoette Piet de Theosofie. Maar deze is statisch, een afgesloten geheel. Piet is dynamisch, al zijn er in zijn karakter de starre vastheden van zijn vader. De Theosofie evolueert niet, zij is (...) een systeem, statisch, en dat was 't juist wat Piet ontweek, als hij gelijktijdig zocht naar de groote simpele algemene waarheden, zich steeds inwendig verzettend als men hem wilde indeelen bij een of andere beweging. Die indeeling was erg gemakkelijk want hij was meegaand en indulgent; stelde wel voor zichzelf scherp wat hij dacht en wilde, maar in gesprekken hield hij steeds rekening met de meening van anderen. Dit gaf aanleiding tot veel misverstand. Zoo heeft hij innerlijk eigenlijk nooit behoord tot de Stijl-groep. Hij behoorde tot geen enkele groep of beweging. (...) |
||
Hij was voor alles kunstenaar, geen denker, en dat is van
buitengewoon belang. Hij voelde de dingen, maar dacht ze met logisch denken
niet verder, schrikte daar soms voor terug, als ik redeneerend tot conclusies
kwam, die hij dan later wel onderschreef van zijn gevoelswereld uit. (...)
|