BRONNENBUNDELS
 


Nieuwe regels: het Bauhaus

Bij de start van het Bauhaus baseerde Gropius zich op de overlevering van de bouwloodsen van de grote kathedralen. Voor hem was dat een ideaalbeeld van het bij elkaar brengen van alle werkers in de bouw. Hij keerde zich fel tegen het onderscheid tussen verheven kunst en de lage status van het handwerk.

Oprichtingsmanifest van het Bauhaus

Het uiteindelijke doel van alle beeldende kunsten is het complete gebouw. Ooit was het opsieren van bouwwerken de voornaamste opdracht van de beeldende kunsten. Ze vormden een onlosmakelijk onderdeel van de grote architectuur. Nu zijn ze geïsoleerd en zelfgenoegzaam. Daarvan kunnen ze pas weer bevrijd worden door de welbewuste samenwerking van alle werklieden tesamen. Architecten, schilders en beeldhouwers moeten de vele aspecten van een gebouw weer leren inzien, zowel in hun totaliteit als in de afzonderlijke onderdelen. Dan zal hun werk vanzelf weer vervuld raken van de architectonische geest die ze als salonkunst verloren heeft. (...) Architecten, beeldhouwers en schilders, wij moeten alle terug naar het handwerk. Want kunst is geen beroep.

Uit: Walter Gropius, Oprichtings-manifest van het Bauhaus. 1919
 

Er is geen wezenlijk verschil tussen de kunstenaar en de handwerksman. De kunstenaar is een hogere gradatie van de handwerksman.De hemelse genade laat in zeldzame, creatieve momenten kunst opbloeien uit zijn werk, buiten zijn bewuste wil om. De grondslag van het ambachtelijke is echter noodzakelijk voor elke kunstenaar. Daar ligt de oerbron van het scheppend vormgeven. Laten wij dus een nieuw gilde van handwerkers vormen, zonder die aanmatigende scheiding in klassen die een muur van hoogmoed opricht tussen handwerkers en kunstenaars. Laten wij het nieuwe gebouw van de toekomst, dat alles in een zal zijn, gemeenschappelijk wensen, bedenken en scheppen: architectuur, plastiek en schilderkunst die voortgekomen uit miljoenen handen van handwerkers eens ten hemel zal rijzen als een kristallen symbool van een nieuw geloof.

Lyonel Feininger, Titelhoutsnede van het Bauhausmanifest, 1919
Uit: Walter Gropius, Idee und Aufbau des Staatlichen Bauhauses. Weimar 1923

Toen het Bauhaus vijf jaar bestond en de ideeën in de praktijk min of meer waren uitgekristalliseerd schreef Gropius een terugblik waarin hij zijn visie uiteenzette op de eenheid waarnaar gestreefd moest worden.

Het instrument van de geest van gisteren is de academie. Zij ontkrachtte het gezamenlijk arbeiden - in de industrie en in het handwerk-van de artistiek begaafde mens en had diens volledige vereenzaming tot gevolg. (...) De opleiding van de academie heeft als effect dat zich een breed kunstproletariaat ontwikkelde, dat zonder bescherming was prijs gegeven aan de sociale ellende, omdat het, in slaap gesust door de droom een genie te zijn, werd opgeleid tot kunstenaarshoogmoed, tot het beroep van architect, schilder, beeldhouwer of graficus, zonder dat hem het gereedschap van de werkelijke vorming werd gegeven. (...) Zijn vaardigheid
lag enkel en alleen op het gebied van tekenen en schilderen, zonder binding met de realiteit van het materiële, van de techniek, van de economie.

Deze liep daarom uit op esthetische speculaties, daar er geen werkelijke binding met het leven van de totaliteit bestond. De pedagogische basisfout van de academie was dat ze zich instelde op het genie dat buiten de orde valt, in plaats van op de doorsnee, terwijl ze, ongeacht een onmetelijk aantal kleine talenten van wie nauwelijks een op de duizend een waarachtige architect of schilder werd, alleen opleidde in tekenen en schilderen. (...) In de tweede helft van de 19de eeuw begon echter een protestbeweging tegen de verderfelijke invloed van de academies. Ruskin en Morris in Engeland, Van de Velde in België, Olbricht en Behrens in Duitsland en tenslotte de Duitse Werkbund zochten en vonden bewust de eerste wegen die leidden tot de hereniging van de arbeiderswereld en de scheppende kunstenaars. In Duitsland werden kunstnijverheidsscholen opgericht die een nieuwe generatie kunstzinnig begaafden die in de ware zin was opgeleid, in industrie en handwerk zouden introduceren. Maar het academisme zat nog te diep in het bloed, de ware opleiding bleef amateuristisch en het getekende of geschilderde ontwerp stond nog steeds voorop.
 
 
Deze poging ging dus nog niet ver en diep genoeg om de van het leven afgewende visie van het Part pour Part definitief te doorbreken. Aan de andere kant begon ook het handwerk en met name de industrie uit te zien naar kunstenaars. Naast de toenmalige vorderingen in technische en economische perfectie kwam een verlangen op naar een fraai uiterlijk van de producten dat de technici er niet aan konden geven. Men kocht 'het artistiek ontwerp'. Maar deze papieren hulp bleef een ondeugdelijk middel want de kunstenaar was te wereldvreemd, te weinig technisch en in de praktijk geschoold, om zijn ideeën over vorm op één lijn te brengen met de praktijk van het procédé van de uitvoering. Daarbij ontbrak het de koopman en de technicus aan een vooruitziend inzicht, dat de nagestreefde eenheid van vorm, techniek en economie van alle producten alleen kan worden bereikt in een zorgvuldig voorbereide samenwerking met de voor de vorm verantwoordelijke kunstenaar aan het object zelf en bij de vervaardiging ervan.
Daar de adequaat opgeleide artistieke krachten ontbreken, die het gemis aan eenheid bij de industrie zouden kunnen opvangen, is de conclusie dat de basiseis voor de toekomstige opleiding van alle beeldend begaafden moet zijn: een grondige en praktische handenarbeid in productgerichte werkplaatsen die nauw verbonden is met een exacte leer over vormelementen en hun compositieregels. (...) De leidraad waarmee het Bauhaus begon luidt: 'Het Bauhaus streeft naar het bij elkaar brengen van alle artistieke activiteiten en het verenigen van alle kunstdisplines - beeldhouwen, schilderen, kunstnijverheid en handwerk-als onlosmakelijke onderdelen van een nieuwe bouwkunst. Het uiteindelijke, maar nog verre doel is de eenheid van het kunstwerk- het grote gebouw-waarin geen grenzen meer bestaan tussen monumentaal en decoratief'. De alles beheersende gedachte van het Bauhaus is dus het idee van de nieuwe eenheid, van het bij elkaar brengen van de vele 'kunsten', kunstrichtingen en kunstvormen tot een ondeelbaar geheel, dat in de mens zelf verankerd ligt en pas door het leven zelf zin en betekenis krijgt. (...)

 

De lessen zijn als volgt ingedeeld:

1 Praktische lessen in:

  • I steen, II hout, III metaal, IV klei/keramiek, V glas, VI kleur en verf,
    VII weven.

Aanvullende leergebieden:

  • A Materialen en technieken
    B Grondbegrippen van boekhouding, prijsberekening en het sluiten van contracten

2 Vormleer

I Aanschouwing

  • 1 studie naar de natuur
    2 stofuitdrukking

II Voorstelling

  • 1 projectieleer
    2 constructieleer

3 werktekeningen en modelbouw voor alle ruimtelijke scheppingen
III Vormgeving

  • 1 ruimteleer
    2 kleurenleer
    3 compositieleer

Aanvullende leergebieden
Voordrachten over alle gebieden van kunst en wetenschap uit heden en verleden
De opleiding omvat drie fasen:

1 de voorbereidende fase
duur: een half jaar. Elementair vormonderwijs gekoppeld aan materiaaloefeningen in de werkplaats voorbereidende fase Resultaat: opname in een praktijkwerkplaats

2 praktijklessen
in een van de praktijkwerkplaatsen onder afsluiting van een wettig gedeponeerd bewijs van leerlingschap en de aanvullende vormleer. Duur: 3 jaar Resultaat: een gezellendiploma van de ambachtskamer, in dit geval het Bauhaus

3 Lessen in de bouw
Daadwerkelijke arbeid aan een gebouw (op praktijkbouwplaatsen) en een vrije opleiding in het bouwei (op de 'Probierplatz' van het Bauhaus) voor bijzonder talentvolle gezellen. Duur: afhankelijk van prestaties en omstandigheden Resultaat: het meesterdiploma van de ambachtskamer, in dit geval het Bauhaus

Gedurende de gehele opleiding wordt op het eenheidsprincipe van materiaal, kleur en vorm een praktische harmonieleer onderwezen met als doel de fysieke en psychische eigenschappen van het individu in evenwicht te brengen.

 


Directiekamer van het Bauhaus in Weimar, 1924

De praktijkleer en de vormleer
De beste opleiding is die tot het vrije meesterschap, zoals die in vroeger eeuwen plaats vond, toen er nog geen schoolse praktijk- en kunstopleidingen bestonden. De oude meesters beheersten in gelijke mate praktijk en vormgeving. Zulke scheppende meesters uit de praktijk kent onzr tijd niet meer na de noodlottige scheiding tussen beeldend begaafden en het arbeidsleven van het volk; daarom is nu een opleiding tot het vrije meesterschap niet haalbaar. Ons rest slechts de weg van de synthese, dat wil zeggen het gelijktijdig laten inwerken op de leerling van twee facetten, namelijk de praktische kant door technisch hoogstaande meesters in het handwerk en de vormkant door artistieke persoonlijkheden. Op deze manier dubbel geschoold kan de komende generatie van beeldend begaafde jongeren weer een nieuwe eenheid realiseren en langzamerhand tot nieuwe, onontbeerlijke medewerker; voor de arbeidspraktijk van het volk uitgroeien.

 

Walter Gropius, Bauhauscomplex in Dessau. Luchtfoto uit 1926

Het Bauhaus heeft daarom als principe ingesteld: Elke leerling en gezel leert tegelijkertijd bij twee meesters, een voor de praktijkleer en een voor de vormleer, die in nauw contact met elkaar staan. (...) De praktische lessen dienen uitsluitend om de hand en de technische vaardigheid te scholen; zi zijn middel en geen doel op zich. Hui doel is de veelzijdigheid van de opleiding, geen eigengereidheid in het handwerk. Het Bauhaus staat positief tegenover de machine als modern middel om vorm te geven en gaat graag de discussie met haar aan. (...)
De praktijkleer van het Bauhaus moet de leerling voorbereiden op gestandaardiseerde arbeid. Uitgaand van het meest eenvoudige gereedschap en het arbeidsproces krijgt hij langzamerhand kennis van en begrip voor de gecompliceerde werkprocédés en voor het gebruik van de machine, zonder dat hij het verband met het totale vormgevingsproces hoeft te verliezen, zoals de fabrieksarbeider, die alleen een deel van het proces leert kennen en beheersen. De Bauhauswerkplaatsen zoeken daarom welbewust naar contacten met de bestaande industrieën. (...)

 
Walter Gropius, Trap van het Bauhaus in Dessau, 1925-26
In de vormleer wordt de leerling bekend gemaakt met het objectieve bestand van vorm- en kleurelementen en de wetten waaraan ze onderworpen zijn, in plaats van met willekeurige, individuele opvattingen over vorm die op de academies gangbaar zijn. Hij verwerft hiermee het geestelijk gereedschap om zijn eigen gedachten over vorm gestalte te geven. (...) Om een taal te spreken moeten wij de woorden en de grammatica kennen. Pas dan kunnen wij onze eigen invallen en gedachten aan anderen kenbaar maken. (...) De eenheid van het totale werk kan alleen bereikt worden door de wetmatige terugkeer van het vormthema, door herhaling van het basisprincipe en de maatverhouding hiervan in alle onderdelen. (...) De grammatica van het vormgeven is opgebouwd uit de regels van het ritme, van de verhouding, van het licht-donkercontrast, van het evenwicht, van de volle en de lege ruimte. (...) Klanken en grammatica zijn te leren maar het belangrijkste, het organisch leven van het geschapen werk, komt voort uit de oorspronkelijke scheppingskracht van het individu, dat zijn middelen voor de compositie zoekt en schept volgens eigen innerlijke wet. (...)  
Walter Gropius, Woonhuis Gropius, straatzijde

en zij-ingang 1925-26
 

Voor een vruchtbare medewerking aan het bouwen is een helder begrip van het nieuwe denken over bouwen de belangrijkste voorwaarde. De kunst van het bouwen verzonk bij de jongste generaties uit het verleden in een ietwat sentimentele, esthetisch-decoratieve opvatting. Zij zagen als doel een formalistische toepassing van motieven, ornamenten en profielen, die het bouwlichaam overdekten. Het gebouw werd een drager van uiterlijke, doodse siervormen in plaats van een levend organisme. De natuurlijke verbinding met de voortschrijdende techniek van neutrale materialen en nieuwe constructies ging natuurlijk in deze neergang verloren. De architect bleef een aanhanger van de academie-esthetiek, een vermoeide gevangene van conventies, en de vormgeving van de stad ontglipte hem. - Dit soort bouwen wijzen wij af. Wij willen het heldere, organische bouwlichaam, naakt en stralend, voortgekomen uit een innerlijke wet zonder leugens en speelsheid, dat positief staat tegenover onze wereld van machines, kabels en snelle voertuigen. (...) Met de toenemende soliditeit en dichtheid van de moderne bouwmaterialen (ijzer, beton en glas) en met de groeiende vermetelheid van nieuwe zwevende constructies verandert het gevoel van zwaarte, waardoor de oude gebouwen bepaald werden. Een nieuwe evenwichtsleer van horizontalen die de zwaartekracht met een zekere balans probeert op te heffen. (...)

Het Bauhaus heeft zichzelf de opgave gesteld een proefcentrale voor experimenten op te zetten met het streven alle verworvenheden van de economie, de techniek en de vorm ten behoeve van de woningbouw bij elkaar te brengen onder één noemer. Het doel van dit werk ligt in het uitvoering geven aan de vraag naar een zoveel mogelijk omvattende standaardisatie en een zoveel mogelijk omvattende variatie in woonhuizen. De oplossing van dit probleem moet gezocht worden in de standaardisatie van de onderdelen van een gebouw en ze te monteren tot verschillende woonorganismen. Met andere woorden: uit nieuwe technische en nieuwe ruimtelijke condities een grootschalige bouwdoos te vervaardigen waaruit naar aantal en behoeften van de bewoners veschillende 'bouwmachines' kunnen worden samengesteld.  
Uit: Hannes Meyer, Mein Hinauswurf aus dem Bauhaus 1930, in Das Tagebuch X1/33, Berlijn 16. 8. 1930

Hannes Meyer nam in 1928 het roer van Gropius over. De problemen met het opkomend nazisme werden steeds ernstiger. Desondanks probeerde Meyer het stadsbestuur van Dessau met redelijke argumenten te overtuigen van het nut van de school, terwijl hij tegelijkertijd afgeeft op zijn voorgangers.

Open brief aan Oberbilirgermeister Hesse, Dessau

Wat trof ik aan bij mijn benoeming? (...) Een 'hogeschool voor vormgeving' waarin van elk theeglas een problematisch - constructivistisch-doenerig gebouw gemaakt werd. Een 'kathedraal van het socialisme' waarin een middeleeuwse cultus werd bedreven met de revolutionairen van de kunst van voor de oorlog, en met assistentie van een jeugd die schuin naar links keek en tegelijkertijd zelf hoopte in diezelfde tempel ooit heilig verklaard te worden. (...) De kubus was troef, en zijn zijden waren geel, rood, blauw, wit, grijs en zwart. Deze Bauhauskubus gaf men als speelgoed aan het kind en als speeltje aan de Bauhaus-snob. Het vierkant was rood. De cirkel was blauw. De driehoek was geel.

Men zat en sliep op de kleurige geometrie van de meubels. Men woonde in de gekleurde plastieken van de huizen. Op hun vloeren lagen als tapijten de geestelijke complexen van jonge meisjes. Overal wurgde de kunst het leven. Zo ontstond mijn tragi-komische situatie: als directeur van het Bauhaus bestreed ik de Bauhausstijl. (...) Ik onderwees de studenten de samenhang tussen het bouwen en de samenleving; de weg die leidde van de formele intuïtie naar het bouwwetenschappelijke onderzoek, en naar de eis van de behoefte van het volk inplaats van naar de behoefte aan luxe. Ik onderwees verachting voor de velerlei idealistische opvattingen van de werkelijkheid, en ik streefde met hen naar de enige beheersbare werkelijkheid van het meetbare, zichtbare, weegbare. (...)

 
 

Als directeur van het Bauhaus predikte ik de materialistische uitgangspunten voor de vormgeving tijdens mijn voordrachten in allerlei steden van Europa. De industrie kwam hierbij opzetten, en nam afgestudeerde Bauhausstudenten op, sloot licentiecontracten af voor Bauhaus-stoffen, lampen, meubels, tapijten. De vliegtuigindustrie, de chocolade- en conservenindustrie gaven ons belangrijke opdrachten voor tentoonstellingen. Binnen een jaar tijd waren er 4000 woningen voorzien van Bauhaustapijten. (...) Er werkten groepjes studenten aan een bestemmingsplan voor Dessau, aan vier modelwoningen; anderen weer aan de uitvoering van 90 volkswoningen. Twee groepen begonnen de leefomgeving van het kind en van alleenstaande mensen te voorzien van nieuwe meubels. Het volk scheen werkelijk in te breken in ons voorname glazen huis.