De republiek en de kunsten

De republiek die in het noorden haar vrijheid moeizaam bevecht, gaat spoedig een economische bloeiperiode tegemoet. Er ontstaat een voor kunstenaars gunstig klimaat dat sterk verschilt van dat van het zuiden. De kerk als opdrachtgeefster betekent weinig, al blijven ook in het noorden veel schilders katholiek en vervaardigen zij ook religieuze stukken. Is de rol van de kerk uiterst klein, het hof speelt evenmin een grote rol. zeker niet vergeleken met de situatie in Frankrijk of Engeland. 

Toch probeert stadhouder Frederik Hendrik wel zijn hof met kunst te verfraaien, daarin bijgestaan door zijn vrouw Amalia van Solms en vooral door de zeer geleerde dichter en kunstminnaar Constantijn Huygens. De jeugdige Rembrandt dankt er een opdracht aan. Na de dood van Frederik komt in het paleis Huis ten Bosch de Oranjezaal tot stand, vooral door toedoen van Amalia van Solms. De kunstenaar die de opdracht krijgt de hoofdvoorstelling 'De triomf van Frederik Hendrik' te maken, is Jacob Jordaens, die opgeleid is in het atelier van Rubens. Hij ontleent zijn schema dan ook aan een van de versieringen die Rubens ontwierp ter gelegenheid van de feestelijke intocht van prins Ferdinand in Antwerpen. De kunstenaars uit het zuiden weten het beste aan de smaak van onze officiële opdrachtgevers tegemoet te komen.

Het Amsterdamse stadhuis vormt de enige andere grote onderneming, die kan wedijveren met het paleis Huis ten Bosch en de Oranjezaal. De meewerkende kunstenaars zijn ten dele dezelfden. Als architect treedt Jacob van Campen op. Helaas weten we niet welk programma aan de decoratie ten grondslag heeft gelegen. Natuurlijk wordt er propaganda bedreven. Het stadhuis is niet slechts de huisvesting van het stadsbestuur, het dient ook als symbool van de vrede die in 1648 in Munster gesloten werd en nieuwe voorspoed beloofde. Het stadhuis is in de woorden van de dichter Vondel een teken van "majesteit en macht" Het is de taak van de kunstenaar dat te vereeuwigen. 

De kunstenaars voldoen hieraan door in hun geschilderde decoraties een verband te leggen tussen de Batavieren en de Romeinen en daarmee omgeven ze de regenten uit de zeventiende eeuw met een antiek waas. Bekijk het onderstaande voorbeeld van de kunstenaar Ferdinand Bol maar eens!

Op het onderstaande doek legde Ferdinand Bol de ontmoeting vast van de Romeinse consul Gaius Fabricius met koning Pyrrhus die de onbedwingbare behoefte had zijn kleine rijk in Noordwest-Griekenland uit te breiden. Die liet daarvoor geen middel onbenut. Zijn strategisch inzicht wekte ontzag en hij bespeelde alle registers, van zuivere strijd tot gesjoemel. Zo zien we Pyrrhus hier in een poging de republikeinse staatsman Fabricius om te kopen. Toen dat niet lukte kwam hij met een vervaarlijk ogende olifant op de proppen. Ofschoon nooit eerder geconfronteerd met een beest van dat formaat liet Fabricius zich niet overrompelen. Rechtschapen van aard stond hij pal voor zijn land en gaf geen strobreed prijs. De vermaarde Nederlandse dichter Joost van den Vondel heeft een vers geschreven om de betekenis van het schilderij uit te leggen:

 

Ferdinand Bol, 'Gaius Fabritius en Pyrrhus', 1656, olieverf op doek, 485 x 350 cm, Koninklijk Paleis, Amsterdam

'Fabritius houdt stand in Pyrrhus legertenten

het gout verzet hem niet, door schandelijcke zucht

Noch elefants gebriesch en felle dreigementen

Zoo zwicht geen man van Staet voor gaven noch gerucht'

Zowel de voorstelling als de poëtische toelichting daaronder moesten iedereen die met de burgemeesters sprak herinneren aan diens onkreukbare reputatie. Streven naar onomkoopbaarheid stond voorop maar dat dat niet altijd helemaal lukte spreekt haast voor zichzelf. Net als in andere steden hebben zich binnen het machtsbolwerk van Amsterdam de nodige gevallen van belangenverstrengeling en soortgelijke onverkwikkelijke praktijken voorgedaan. Het was de bedoeling dat dit schilderij met zo'n verheven moraal zulke laakbare affaires een beetje zou verhullen.

Toch zijn opdrachten waarin de kunstenaar een publieke functie kan vervullen, uiterst schaars, net als grote opdrachten in het algemeen. Anders dan in Frankrijk bestaat er geen organisatie die èèn van bovenaf geleide kunstenaars politiek kan doorvoeren. In de zeventiende eeuw wint de schilder wel aan status. 

Het woord kunstschilder raakt na 1670 steeds meer in gebruik om de artistieke schilder te onderscheiden van de huisschilder. Maar zeer veel kunstenaars leiden een onzeker bestaan. Dikwijls oefenen zij een nevenberoep uit, zoals kunsthandelaar, stadsbestuurder, dokter, herbergier of zeeman. De economische positie van de kunstenaar is zwak. Instellingen zoals hospitalen en charitatieve organisaties bestellen wel eens schilderijen. Maar verreweg het grootste aantal bestellingen moet voor portretten zijn geweest. De rest van de produktie, zoals landschappen en genrestukken, moet de kunstenaar voornamelijk op de vrije markt zien kwijt te raken.

Een georganiseerd tentoonstellingsbeleid is er niet. Men kan op straat en in winkels volop schilderijen kopen. Een situatie die op de Engelse reiziger John Evelyn een vreemde indruk maakt. Hij merkt in zijn dagboek van 1641 verbaasd op, dat er zoveel kunstwerken in Rotterdam op de kermis te koop zijn en bovendien zo goedkoop. Hij zegt dat de boeren hun huizen vol schilderijen hebben hangen en suggereert dat het hier gaat om een vorm van geldbelegging.

Helemaal vrij is de kunsthandel overigens niet. De plaatselijke gilden, waarvan zowel schilders als handelaars lid moet zijn, stellen regels op, die echter dikwijls worden ontdoken. De meesterschilder is een vrije ondernemer, die zijn winkel, -de gebruikelijke term in de zeventiende eeuw - draaiende moet houden.

Op een schilderij van Adriaan van Oste zien we de meester bezig in de schilderkamer, terwijl de jongste leerling verf wrijft en een oudere een palet aanlegt. Als meester mag de schilder leerlingen aannemen die hem moeten betalen voor onderhoud en opleiding. De oudere knechten blijven, als ze volleerd zijn, soms in dienst van de meester die hun werk verkoopt. De meester die naam maakt, trekt al spoedig meer leerlingen en zo worden onderwijs geven en het handelen in het werk van de meesterknechten een bron van inkomsten. We weten dat Rembrandt naar het model laat tekenen door zijn vele leerlingen en in kunst handelt. In verscheidene steden houden schilders en ook wel genootschappen van schilders (die los staan van het gilde) er tekenzalen of academies op na. Niet alleen leerlingen die kunstenaar willen worden, ook kunstliefhebbers komen tekenen. Een van de vroegste en deftigs broederschappen is in Den Haag gevestigd. Zij regelt de verkoop van kunstwerken en opent in 1682 een tekenzaal of academie. Liefhebbers en kunstenaars vinden elkaar in de academies en al eerder in sommige Lucasgilden zelf. 

12-16-2014 CKV-2

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het profiel cultuur en maatschappij voor havo en atheneum.  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Tekst en afbeelding Ferdinand Bol afkomstig van Avro's Beeldenstorm.

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven