DICHTERS EN SCHILDERS

Het is welbekend dat onze zeventiende eeuw aan haar waardering voor de eigen schilderkunst betrekkelijk weinig uitdrukking heeft gegeven. Vergelijk de portretten op deze pagina maar eens.

De sociale waardering gold veel meer de dichters dan de schilders

 

Christiaan Huygens                                                                                                              PC Hooft

Het contrast tussen de maatschappelijke positie van schilderkunst en letterkunde. Indien zelfs een Hooft en een Huygens met hun gehele geest binnen echte burgerlijke levensopvatting bleven, de schilders maakten zich noch maatschappelijk, noch als kunstenaar ooit uit de sfeer van het burgerlijke leven los. Zij kwamen in de regel voort uit de kleine burgerij en hun maatschappelijk aanzien steeg maar weinig daarboven uit. Zij werden geen heren als Rubens, Van Dyck of Velazquez. Zij waren zo weinig voornaam dat zij gemakkelijk heel of half vergeten konden raken, zoals Jan Vermeer van Delft of Hercules Seghers. Zij waren ongeletterd en onze deftige regenten schreven aan hen, als het voorkwam, met zekere nederbuigende goedheid. Alleen Rembrandt verhief zich tijdelijk tot een half-kluizenaarsachtige, half-bohèmeachtige voornaamheid, maar ook die hield geen stand en hij eindigde in weinig beter dan een trotse misère, zoals zijn laatste zelfportretten haar weerspiegelen.

De moraal echter van dit maatschappelijk in de schaduw blijven van onze schilderkunst is deze. Had de weg voor de schilder geleid van de werkplaats waar hij leerde, over jaren van studie in Italië naar een zekere stand in de samenleving tussen koopman, predikant en magistraat, dan zouden wij waarschijnlijk al de grootsten, en het eigenste van hun kunst, hebben gemist.

Rembrandt zelfportret 1648

Het feit dat in onze kunst der zeventiende eeuw de schilderkunst en de grafiek zo buiten alle proportie de overhand hebben gehad, is, voor zover zulk een feit ooit te verklaren is, natuurlijk niet uit één welomschreven factor te begrijpen. Een belangrijk deel in die omstandigheid hadden ongetwijfeld de zeer bijzondere verhoudingen waarin hier de nationale beschaving gegroeid was. Bijna al die verhoudingen waren er klein, bescheiden, middelmatig: de grootte van het gebied zelf, de afstanden tussen de landstreken en steden, het verschil tussen de standen van het land. Met die bescheiden verhoudingen gepaard ging een hoge graad van algemeen verspreide welstand en een levendige behoefte aan beschaving en geestelijke uitdrukking. Wie deze niet zocht in het werk van het denkende brein maar in dat van de vormende hand, vond de versiering van het platte vlak, dat wil zeggen schilderkunst en grafiek, als 't ware aangewezen. Hier was weinig plaats voor grote bouwkunst of beeldhouwkunst, niet zozeer omdat de steen ontbrak of omdat de bodem te week of de erven te eng waren, als wel omdat er niet genoeg grote openbare of particuliere opdrachtgevers en kunstbeschermers waren. Voor paleizen en grootscheepse sculptuur zijn vorsten, kardinalen, grandseigneurs nodig, en die had men hier niet.

Zelfportret Carel Fabritius  zelfportret

Diezelfde omstandigheden evenwel openden voor de schilderkunst en de grafische kunsten een vruchtbaar veld. Wel te verstaan voor de schilderkunst, zoals zij zich sedert de renaissance ontwikkeld had, los van altaarstuk en wandschildering (welke laatste hier nooit had kunnen bloeien wegens het klimaat), verbijzonderd tot het losse schilderstuk voor decoratie van raadhuis, armenhuis of eigen woning. Een schilderkunst van deze functie in de maatschappij vraagt behalve de lust aan het uiterlijk wezen der dingen en de bekwaamheid tot het ambacht niet veel meer dan de aanwezigheid van een groot aantal kunstliefhebbers, dat de vraag bepaalt. Die beide zaken, een ruim verspreide welgesteldheid en een voortdurende ruime vraag naar het schilderij, leverde Nederland, en met name Holland, als geen ander land. 

De opdrachtgevers zijn volstrekt niet alleen onder de zeer rijken en voornamen te zoeken geweest. Een blik op de sujetten der portretkunst leert het al. Rembrandt en Frans Hals schilderden niet enkel hun burgemeesters en edele heren, maar ook hun schrijfmeesters, predikanten, scheepsbouwers, joodse geneesheren, hun kopergraveurs en goudsmeden. Men weet uit de studie van Fruin hoe vreemdelingen die ons land bereisden, versteld stonden over de algemene verspreiding van de producten der schilderkunst. Men vond goede schilderijen te koop in de kermiskramen te Rotterdam, men trof ze aan tot in de boerenwoningen. De huizen hingen er vol van. Geen schoenlapper, zegt een Engels reiziger, die niet zijn schilderijtjes heeft. Een ander meent dat men schilderijen kocht als belegging; het was geen zeldzaamheid, zegt hij, dat een boer op die wijze een paar duizend pond besteedde. Dit schijnt, gezien de algemene gelegenheid tot veilige belegging, wel wat overdreven. In Amsterdam waren in het Aansprekersoproer van 1696 enige huizen geplunderd. Toen de schade getaxeerd was, sprak men er schande van dat de middelmatige familiestukken van burgemeester Boreel hoger geschat waren dan de keurige collectie van kapitein Spaaroog, een eenvoudig militair

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het profieldeel  C&M voor havo en atheneum.  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. 

12-16-2014 last update digischool CKV-2