Gebruyck of ongebruyck van 't orgel in de kercken der Vereenighde Nederlanden

In de meeste kerken was van oudsher een orgel aanwezig. De orgels hadden in meerderheid de Beeldenstorm overleefd. Na de alteratie van een kerk (de overgang van katholiek naar protestants) werden gebouw en inventaris eigendom van de burgerlijke overheid. Het beheer en onderhoud van gebouw en orgel alsmede de aanstelling en honorering van de organist behoorden dan ook tot de taak van de magistraat. Felle conflicten tussen het kerkelijk en burgerlijk gezag waren het gevolg. De standpunten waren even duidelijk als onverzoenlijk. Voor de gereformeerden was het orgel een 'superstitie', een verwerpelijk relict uit het roomse verleden dat ten spoedigste diende te verdwijnen en zéker geen functie in de éredienst mocht hebben.

Luisterfragment "Stichtelijke orgelmuziek" (Mp-3 914 Kb)

Het burgerlijk bestuur beschouwde op zijn beurt het orgel als een culturele verworvenheid ten dienste van het algemeen belang. Om die reden werden er in elke stad van betekenis van overheidswege orgelbespelingen gegeven, variërend van dagelijks tot wekelijks. De overheid deed dat met zeer bepaalde bedoelingen. In het contract waarbij Cornelis Schuyt in 1593 werd aangesteld als organist te Leiden, wordt deze verplicht tot het geven van openbare bespelingen

'tot de meeste eere ende recreatie ende tot voorcominge van onderlinge twist ende oneensheyt' 

Even verderop heet het, nog explicieter:

'omme dezelve [= het volk] duer middel vandien te meer uyt herbergen ende tavernen te houden.'

De Leidse magistraat had weI reden tot deze overwegingen: van de in deze periode gewezen criminele vonnissen van het Leidse gerecht vormden geweldsdelicten (zoals moord en doodslag) en misdrijven tegen de openbare orde het leeuwendeel. De overheid had er - zowel in Leiden als elders en toen niet anders dan nu - alle belang bij te kunnen beschikken over middelen om het gedrag van de bevolking in gunstige zin te kunnen beïnvloeden en daardoor de openbare orde veilig te stellen.

De orgelbespelingen maakten deel uit van een 'beschavings- en veredelingsoffensief dat, zoals uit recent onderzoek blijkt, in de 16de en 17de eeuw door de autoriteiten doelgericht werd gevoerd. Deze bleven dan ook op alle niveaus ongevoelig voor de stroom van bezwaarschriften van kerkelijke zijde, die tegen het orgel en het gebruik ervan waren gericht. Restauratie en nieuwbouw van orgels vonden normaal voortgang. Dat zou nog van pas komen.
In sommige kerken bestond allang de gewoonte het orgel voor en na, zelfs op bepaalde momenten in de dienst te laten spelen. De indruk bestaat dat ook dit soms gebeurde op last van de magistraat. In Groningen werd in 1628 voor het eerst een orgel gebruikt ter begeleiding van de gemeentezang; uit de volgende jaren bereiken ons soortgelijke berichten uit Leiden, Delft en andere plaatsen. Dit feit bleef niet onopgemerkt: de komende decennia zou half gereformeerd Nederland zich mengen in een brede maatschappelijke discussie over de (on)toelaatbaarheid daarvan. De belangrijkste bijdrage vormde ongetwijfeld Huygens' Gebruyck of ongebruyck van 't orgel in de kercken der Vereenighde Nederlanden (Leiden 1641).

'De identiteit van de auteur kon niet lang geheim blijven': titelblad van Huygens' orgeltraktaat met in handschrtfi de aantekening dat hij de auteur is. Universiteitsbibliotheek, Amsterdam.

Het boek verscheen anoniem en dat had zijn reden, want Huygens had er als secretaris van de stadhouder geen behoefte aan verwikkeld te raken in een kerkelijke twist; de herinnering aan de vorige was nog te vers. Het staat vast dat hij zich door zijn werkgever, Frederik Hendrik, en vooral door diens vrouw Amalia van Solms gesteund wist. De identiteit van de auteur kon overigens niet lang geheim blijven, want Huygens stuurde het werk ter beoordeling toe aan een groot aantal theologen en geleerden van naam, onder wie Descartes. Hun reacties werden nog in hetzelfde jaar uitgegeven.

Sommige kerkeraden verzochten eigener beweging de magistraat orgelbegeleiding te mogen invoeren (dat betekende meestal loonsverhoging voor de organist), maar in Amsterdam zou het tot 1680 duren eer men ertoe kon besluiten en in Utrecht tot 1685. Huygens' boek werd in 1659 en 1660 opnieuw uitgegeven, wat erop wijst dat de discussie nog voortduurde en dat het boek daarin blijkbaar een rol speelde.

Het duurde ongeveer een halve eeuw eer de orgel-begeleiding was geaccepteerd, en nôg was het resultaat niet wat de voorstanders ervan verwacht hadden. Talrijke latere beschrijvingen van de gemeentezang, met name uit de 18de eeuw, geven zonder uitzondering een zelfde beeld te zien als voorheen. De verwachting dat het orgel de mensen zou activeren tot bewuster zingen werd niet bewaarheid. Integendeel, wie slecht zong, had nu nog minder reden om het beter te doen, en wie niet kôn zingen, hoefde het ook niet meer. De subtiele ritmiek van de psalm melodieën werd door de orgelbegeleiding, in combinatie met de slechte metriek om zeep geholpen: alle noten werden even lang gemaakt en volgens oorgetuigen kon dat wel eens héél lang zijn. Veel orgels, niet gebouwd op het leidinggeven aan massale samenzang, moesten worden aangepast. De windvoorziening werd versterkt en nieuwe, krachtige en boventoonrijke registers, hoofd- en vulstemmen, werden bijgeplaatst in de hoop daarmee de vocale orgieën enigszins in goede banen te kunnen leiden. Ook vond veel nieuwbouw plaats.

Huygens' hartstochtelijke pleidooi voor een verstandig gebruik van het orgel ter verbetering van de, door hem in uiterst realistische termen beschreven, gemeentezang is een schitterend essay, erudiet, geestig, en briljant geformuleerd. De reactie die het veroorzaakte, was hevig maar kortstondig: behalve de Responsa waarom hij zelf had verzocht en die hem in grote meerderheid steunden, verschenen er enkele schotschriften en een disputatio aan de theologische faculteit van Utrecht, tot stand gekomen onder leiding van de invloedrijke en conservatieve hoogleraar Gisbertus Voetius, verklaard tegenstander van alles wat op een orgel leek; voor de Haagse kerkeraad kwam het tot een soort smaadproces.

 

Het orgel in de oude Kerk (Amsterdam)

Het orgel had ook vaak een decoratieve functie:

symmetrische ordening van de pijpen, 

rangschikking onderdelen,

ornamenten langs de luiken, 

onder/boven pijpen ed

(Orgel in de Oude Kerk Amsterdam)

Het grote orgel van de Oude Kerk behoort tot de beroemdste orgels van Nederland. Het is gebouwd door Christian Vader in 1724/26.

Bovenop het orgel zijn de twee stadswapens van Amsterdam aangebracht: het oude wapen met het koggeschip en het nieuwe wapen met de Andreaskruizen.

Interieur

De Oude kerk is gebouwd als een brede hal, waar men elkaar in de Middeleeuwen kon ontmoeten en waar men zelfs handel dreef. Eigenlijk was de Oude Kerk de huiskamer van de stad. Rondom deze hal bevinden zich kapelletjes die oorspronkelijk allemaal een eigen altaar hadden. 

De synodes onthielden zich van een openlijk oordeel. Een Delftse synode had de kwestie al in 1638 tot een 'middelmaetige saecke' verklaard, die iedere kerk zelf maar moest oplossen; elders viel het woord 'indifferent'. De hoogste instanties wensten zich niet opnieuw in een wespennest te begeven; in de lagere regionen werd nog veel strijd geleverd. Men kon dan ook tot het eind van de eeuw van plaats tot plaats verschillende vormen van 'gebruyck [of ongebruyck] van't orgel' aantreffen.

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het algemeen deel  voor havo en atheneum. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.


12/16/2014 last update