Het Wilhelmus


Sinds 10 mei 1932 wordt het Wilhelmus als het officiële Nederlandse volkslied beschouwd.

De oudste, bekende optekening van de melodie is van 1574. De melodie schijnt uit Frankrijk tot ons te zijn gekomen, waar zij is ontstaan ten tijde van het beleg van Chartres (een stad ten zuiden van Parijs) in 1568. De meeste, zowel vroegere als latere schrijvers, houden Marnix van St.Aldegonde voor de dichter.

Het Wilhelmus is een acrostichon, oftewel een naamdicht (de eerste letter van elk van de 15 couplettten vormen WILLEM VAN NASSOV = oude spelling) Het Wilhelmus is het oudste volkslied ter wereld, de muziek verscheen in 1574, de tekst rond 1590. Het Japanse lied heeft de oudste tekst (9e eeuw) maar de muziek verscheen pas in 1880.

Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen bloet,
Den Vaderlandt ghetrouwe
Blijf ick tot inden doot:
Een Prince van Oraengien
Ben ick vrij onverveert,
Den Coninck van Hispaengien
Heb ick altijd gheeert.

In Godes vrees te leven
Heb ik altijd betracht,
Daerom ben ick verdreven
Om Landt om Luyd ghebracht;
Maer Godt sal my regeren
Als een goet Instrument,
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen Regiment.

ijdt u mijn Ondersaten
Die oprecht zijn van aert,
Godt sal u niet verlaten,
Al zijt ghy nu beswaert:
Die vroom begheert te leven
Bidt Godt nacht ende dach,
Dat hij my cracht wil gheven
Dat ick u helpen mach.

Lijf en goet al te samen
Heb ick u niet verschoont,
Mijn Broeders hooch van Namen
Hebbent u oock vertoont:
Graef Adolff is ghebleven,
In Vrieslandt in den Slach,
Zijn Siel int eewich Leven
Verwacht den Jongsten dach.

Edel en Hooch gheboren
Van Keyserlicken Stam:
Een vorst des Rijcks vercoren
Als een vroom Christen Man,
Voor Godes Woort ghepreesen,
heb ick vrij onversaecht,
Als een Helt sonder vreesen
Mijn Edel bloet ghewaecht.

Mijn Schilt ende betrouwen
Sijt ghy, O Godt mijn Heer,
Op u soo wil ick bouwen
verlaet my nemmermeer:
Dat ick doch vroom mach blijven
U dienaer taller stondt,
Die Tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt.

Van al die mijn beswaren,
End mijn Vervolghers zijn,
Mijn Godt wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn:
Dat sy my niet verrasschen
In haren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldich bloet.

Als David moeste vluchten
Voor Saul den Tyran:
Soo heb ick moeten suchten
Met menich Edelman:
Maer Godt heeft hem verheven,
Verlost uut alder noot,
Een Coninckrijk ghegheven
In Israel seer groot.

Nae tsuer sal ick ontfanghen
Van Godt mijn Heer dat soet,
Daer na so doet verlanghen
Mijn Vorstelick gehemoet,
Dat is dat ick mach sterven.
Mat eeren in dat Velt,
Een eewich Rijck verwerven
Als een ghetrouwe Helt

Niet doet mij meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan datmen siet verarmen
Des Conincks Landen goet,
Dat u de Spaengiaerts crenken
O Edel Neerlandt soet,
Als ick daet aen ghedencke
Mijn Edel hert dat bloet.

Als een Prins op gheseten.
Met mijner Heyres cracht,
Vanden Tyran vermeten
Heb ik den Slach verwacht,
Die by Maestricht begraven
Bevreesde mijn ghewelt,
Mijn Ruyters sachmen draven
Seer moedich door dat Velt.

Soo het den wille des Heeren
Op die tijt had gheweest,
Had ick gheern willen keeren
Van u dit swaer tempeest:
Maer de Heer van hier boven
Die alle dinck regeert,
Diemen altijt moet loven
En heeftet niet begheert.

Seer Christelick was ghedreven
Mijn Princelick ghemoet,
Stantvastich is ghebleven
Mijn hert in teghenspoet,
Den Heer heb ick ghebeden
Van mijnes herten gront,
Dat hij mijn saeck wil reden
Mijn onschult doen bekondt.

Oorlof mijn arme Schapen
Die zijt in grooten noot,
U Herder sal niet slapen
Al zijt ghy nu verstroyt:
Tot Godt wilt u begheven,
Sijn Heylsaem Woort neemt aen,
Als vrome Christen leven,
Tsal hier haest zijn ghedaan.

Prince
Voor Godt wil ick belijden
End zijnder grooter Macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht;
Dan dat ick Godt den Heere
Der Hoochster Majesteyt,
Heb moeten obedieren
Inder gherechticheyt.

Anonymus