Jan Pieterszoon Sweelinek
Een Noord-Nederlander, geboren 1562 in Deventer en in 1621 op 59 jarige leeftijd gestorven in 1621 te Amsterdam.
Organist en componist
Sweelinek was iemand die weinig van de wereld buiten Amsterdam gezien heeft. Hij had genoeg aan zichzelf en aan zijn orgel.Hij was organist van de "Oude Kerk" in Amsterdarn. Maar in heel Europa was Sweelinek bekend en iedereen die van zijn kunst wilde genieten of leren, ontving hij in Amsterdam. Sweelinek was net als Bach te honkvast om verre en lange reizen te ondernemen.
Organistenmaker
Deze bijnaam ontleende hij aan het feit dat hij als leraar een grote invloed had op een aantal belangrijke Noord-Duitse organisten (Scheidt, Scheidemann, Praetorius en Siefert).Zij kwamen vanuit Duitsland naar Amsterdam om op de eerste plaats van Sweelinek te leren, maar onmiddellijk daarna van zijn spel te genieten.
Componist
Sweelinek componeerde vocale muziek (muziek om te zingen) en instrumentale muziek (muziek om te spelen)
Vocaal: Hij schreef Franse chansons en Italiaanse madrigalen. Dat zijn beide meerstemmige liederen om te zingen. Daarnaast schreef hij motetten (geestelijke meerstermnige liederen) en psalrnzettingen (meerstemmige bewerkingen van psalmmelodieën) Zijn vocale muziek verscheen in druk.
Instrumentaal: Fantasia's (stuk met een improvisatmsch karakter), toccata's (een grillig stuk met veel snelle en virtuoze loopjes) en variaties (stuk met allerlei variaties op een thema). Zijn instrumentale muziek werd over heel Europa verspreid in handschriften.
Voor moderne oren klinkt het wat onwaarschijnlijk dat in een tijd zonder media, die nu iemands kwaliteiten in een minimum van tijd over de hele wereld verspreiden, zonder kranten dus, zonder TV en CD, iemands faam zo nadrukkelijk
buiten de grenzen kon treden, dat men moeizame reizen ondernam om te leren en te luisteren. Nietemin gebeurde het.De rol van Organist
Sweelinek had geen opwindend leven dus. Eerder een onopvallend burgerbestaan in een woelige tijd.
De Oude Kerk, waar hij organist was, was nog katholiek toen Jan Pletszoon achter het orgel plaatsnam en hij was het waarschijnlijk ook. Sweeklinck was toen pas 15 jaar.Dagelijks gaf hij voor en na de dienst orgelconcerten en 's morgens deed hij er nog een prornenadeconcert bij. Die laatste term moeten we letterlijk nemen, want de kerken stonden in het maatschappelijk leven veel meer centraal dan nu en uit talloze prenten en schilderijen kennen we de sociale functle van het gebouw: de deuren stonden open en men wandelde er binnen om zich te verpozen, om een afspraak na te komen (vaak een tersluiks rendez-vous) en om een praatje te maken. De organist begeleidde deze bedrijvigheid met een achtergrondrnuziekje; hierdoor werd er een geluidstapijt neergelegd zodat iedereen toch redelijk privé liefdesverklaringen kon uitspreken of handel kon drijven. (vgl. achtergrondmuziek bij banken!)Er is geen reden om aan te nemen dat dit anders werd toen de kerk in protestantse handen kwam. In de protestantse eredienst had het orgel geen liturgische functie (dus geen functie tijdens missen en dergelijke) en hoewel er na de Reformatie heel wat katholieke ambtsdragers hun post aan protestanten moesten afstaan, de organisten liet men doorgaans ongemoeid.
In 1578 werden beide hoofdkerken van Amsterdam door de Hervormers in bezit genomen. Of Sweelinek ook tot het nieuwe geloof overging is niet met zekerheid te zeggen. In ieder geval was dit niet noodzakelijk, daar hij hiertoe als stadsorganist niet verplicht hoefde te worden.
In dienst van de stad.
In de Nederlanden bestond de gewoonte dat de organist door de stad werd aangesteld. (o.a. te Haarlem). Of dat in Amsterdam ook zo was weten we niet. In eik geval zien we dat Sweelinek toch orgelbespelingen kan houden vóór en na de kerkelijke dienst.Ook tijdens de week diende hij verscheidene keren het orgel te bespelen, nu op last van de stad, o.m. voor de beurslui.
Sweefinek speelde dus rustig verder. Hij was zo vergroeid met zijn kerk en z'n orgel, z'n positie was zo onaantastbaar, dat niemand er aan dacht hem lastig te vallen.Waardering
Niet alleen het stadbestuur en de Kerk begonnen Sweelinek te waarderen, enige kooplieden zetten voor hem een som van f. 200 uit met de afspraak dat de winsten voor hem en de verliezen voor eigen rekening zouden zijn. Dankzij de zeldzame koopmansgeest der Hollandem kon men de meester na enige tijd de aanzienlijke som van f 40.000 aanbieden.
Bespelen van stadsklavecimbel
Tot zijn verplichtingen behoorden ook de zorg voor en de bespeling van het stadsklavecimbel. Bij feestelijke gelegenheden moest hij er op spelen.
HET KERKORGEL
Het kerkorgel, ook wel pijporgel genoemd, is van Griekse oorsprong (300 v Chr.) Niet controleerbare bronnen vertellen dat er te Winchester omstreeks 980 reeds een orgel zou hebben gestaan met 400 metalen pijpen en twee klavieren van twintig toetsen.
De werking van het orgel: het windwerk- dit is een blaasbalg die de lucht via de windkanalen naar een windlade (platte kast met lucht erin) voert.
Het pijpwerk- de pijpen die boven op de windladen staan.
Het regeerwerk: dit is de bedieningsapparatuur van het orgel o.a. toetsen, registgers, manualen(=handklavier) en pedalen(--voetklavier)
Er zijn twee soorten pijpen:
labiaal- of lippijpen: te vergelijken met de bouw van een blokfluit
linguaal- of tongpijpen: te vergelijken met de bouw van een klarinet (maar hier met een metalen "riet")
Elke pijp kan maar één toon voortbrengen.
Een groep pijpen met dezelfde klankkleur noemen we een register. Wil men een orgel bespelen dan moet men één register(of meer) openzetten (trekken), anders komt er geen geluid uit. Voor elke toets heeft het register één pijp. Vandaar dat orgels met een gmat aantal registers ook duizenden pijpen hebben. Zowel de manualen als de pedalen hebben registers. De registers hebben meestal namen van instrumenten zoals: trompet, bazuin, blokfluit, gamba ete ......
De bloeitijd van de orgelkunst valt tussen 1600 en 1750. De grootmeesters zijn Sweelinek (Amsterdam), Rach (Leipzig) en Hándel (Londen).
Het orgel van Sweelinek:
Het orgel in de Oude Kerk van Amsterdam telde 25 registem, verdeeld over
Rugpositief. dat gedeelte van het orgel dat achter de rug van de organist zit. De organist zit bij dergelijke orgels met zijn rug naar de kerk, dus het rugwerk is voor de kerkgangers goed te zien. Omdat het meestal ook een beetje over de ballustrade heen hangt.
Hoofdwerk: het voornaamste deel van het orgel. In dit gedeelte staan de pijpen die het krachtigst klinken.
Bovenwerk: Bij sommige grote orgels, is het dat gedeelte dat zich boven het hoofdwerk bevindt, vaak ver boven de organist. Het pijpwerk in deze kast bevat solostemrnen.
Pedaal :Dat gedeelte van het orgel, dat door de organist met zijn voeten wordt bespeeld. Vaak speelt men hier de baspartij op.
Alhoewel op het pedaal slechts twee registers vormen, was dit orgel een volledig en belangrijk instrument. Je kunt meestal aan de verschillende klankkleuren horen of een organist alleen met de handen op de mualen speelt of alleen met zijn voeten op de pedalen of zowel op de manualen als de pedalen.