De
Sint-Lucasgilden, ontstaan in de
vijftiende eeuw, gaven in samenwerking met de overheid keuren uit, waarin
de opleiding tot kunstschilder en aanverwante beroepen, alsmede de rechten
en plichten van dezen nauwkeurig omschreven waren. Aankomende
kunstenaars gingen als leerjongen in de leer bij een
meesterschilder. Daar leerde hij het maken van verf, het
zogenaamde verfwrijven, de verven op het palet zetten en kreeg hij
les in tekenen. Daarna mocht hij meewerken aan de schilderijen van
zijn leermeester. Na enige tijd werd hij gezel en na enkele jaren
kon hij meesterschilder worden, mits het gilde daar toestemming
voor verleende.
Een voorwaarde om lid te worden van een
gilde was het afleggen van een toelatingsexamen of meesterproef.
Was je eenmaal toegetreden dan moest je je houden aan een aantal
afspraken met betrekking tot de kwaliteit en de prijzen van
producten, zoals schilderijen, die je aanbood. Bovendien maakte je
als lid aanspraak op allerlei sociale voorzieningen. Als
meesterschilder en lid van het Sint-Lucasgilde mocht je je
vestigen als zelfstandig schilder en in een atelier leerlingen en
assistenten in dienst nemen.
Opdracht:
Een meester had bijvoorbeeld het recht om
schilderijen die in zijn atelier waren gemaakt onder zijn eigen
naam te verkopen, ook als ze door zijn leerlingen waren
vervaardigd. Hier enkele fragmenten
uit een keur van 22 februari 1590, geldend voor de stad Haarlem. Tracht
naast het bovenstaande nog een vijftal rechten en/of plichten uit
de onderstaande tekst te halen.
|
- Inden eersten soo en sal niemant binnen
der stadt van Haerlem inde ambachten van Schilderen, (.. .) hij ofte
zij, sal eerst ende voor al poorter moeten weesen, ende als dan sal
hij ofte zij gehouden weesen te betalen drij gouden rijnsche guldens,
elcke gulden van 28 stuijvers brabants, ende dit te gaen aen tween den
Heeren ende Gerechte die eene helft ėnde den andere helft ten
proffijte
van het gilt van St. Lucas voorschreeven, maer
eens poorters kint sal geven anderhalve rijnsche.gulden ten pryse ende
te gaen als boven (......)
- Voort wat gesellen die van buijten comen
wereken binnen deser stadt voorsz langer dan veertien dagen, die
zullen geven tot:proffijte vandėn gilden twee stuijvers. maer des sal
hij daer naer een jaer lanck vrij onbegrepen (= zonder fouten) wereken
mogen, die de meester vijtreijken (= verstrekken) ende opleggen sal,
maer sal altoos veerthien dagen onbegrepen moogen wercken
- Ende geen ,jongens die gast sijn, en.
sullen t ambacht mogen leeren zij en sul-len eerst tot proffijt vanden
gilden geven twaelf stuijvers.
- ende geen leeriongen van desen
voorschreven ambachten en zallen mogen om broot gaen ende als eenige
leeriongens haer leerjaren vijt sijn soo en zullen zij t ambacht noch
geen meesterije mogen setten sij en sullen ten alderminsten een jaer
lanck gelt gewonnen hebben met een mr. ( ... )
- ende waert oock dat eenich gilde broeder
een leeriongen aen name ende dat binnen ses weeeken den geswoorens
niet tekennen en gaven, die sal verbeuren twaelf stuijvers,
onvermindert der leeriongens ses stuijvers.
- Voorts sal geen mr. schilder meer tot
eenen male mogen aennemen dan twee jongens, behoudelijcken als eenich
van desen tween, een jaer aent ambacht geweest sal hebben, soo sal hij
noch een jongen moogen nemen ende also tot drije jongens toe, tot
eenen male ende niet meer. ( ... )
- Ende waert dat eenich meester eenige
jong langer hielt dan ses weecken om te proeven, sonder te besteeden,
soo sall den meester opleggen 6 stuvers, ende waert dat ijmandt ter
contrarie dede dat voorsz is, soude verbeuren drij pont,
te gaen aen tween als boven gesecht staat, welverstaende dat sooverre
den mr. meer jongens begeerden, sullen dat doen met believen van den
burgermeesters ende vinders.
-
Voorts soo en sal niemant eens anders
geselle mogen onderhueren tensij hij bij wille ende consent (=tevredenheid)
vanden genen daer hij mede gewrocht heeft, ende met niemandt te wercken
binnen der steede noch bij hem selven meesterije te houden voor de tijt,
dat hij met vrientschap van sijnen mr. geschijden is ende hem voldaen
heeft, ende dit tot verclaringe vanden oversten. (...)
- Voorts soo en sal niemant met eenich
werek van schilderije ( ... ) voort moeten doen ofte, ommedragende,
bijde huisen,ofte neering bijde straeten gaen soecken, dan op
jaermarekten ende weeckmerckten, ten, ware sij int,Gilde waren, noch dat
niemant binne der selver stede eenich dinck ofte waren, den
ambachte ende neeringe voorsz aengaende, soo wel out als nieuwe en sal,
mogen coopen om te verwercken ofte wederomme te vercoopen ofte omme
bijde huijsen om te dragen ofte late dragen, sonder inde gilde te weesen
ende of ijemand van buijte ofte binne contrarie dede sal
verbeuren soo dick ende meenich mael die selfde bevonden sal
sijn telcken rijse.een gouden gulden ten prijse voorsz (....)
- Voorts op dat de oversten ende geswoorens te beter haer gelt sullen
mogen
gecrijgen van allen oncosten,
soo sullen zij des jaers veramen ende een maeltijt tesamen
eeten, ende dan setten
ende ordonneeren alle jare haer sacken tot nut ende oorbaer van haer Gilt,
soo dat behooren sal, ende soo wat gildebroeder die de weete hadde ende
ter maeltijt niet en quame, hij soude nochtans tvolle gelt geven ende
betalen oft hij daer geweest hadde ( ... ).
(Uit: De Zuidnederlandse immigratie in
Amsterdam en Haarlem omstreeks 1572-1630, door J. G. C. A. Briels - 1936)
Samenstelling
bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2
uit het profiel C & M voor havo en atheneum en tehatex. Meewerken
aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende.
Is er zonder
uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten?
Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een
juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele
vergoeding kunnen wij helaas niet geven.
02/06/2010
last update
|