'Wtleggingh op den Metamorphosis'

De klassieke mythologie heeft altijd een belangrijke plaats in de cultuur van West-Europa behouden. Dat er ook bij Nederlandse schilders uit de 17de eeuw belangstelling was voor de verhalen over Griekse en Romeinse goden, is minder bekend. Tekenend is dat van Ovidius' Metamorfosen uit de eerste eeuw voor Christus destijds meerdere edities in druk verschenen. Deze antieke heldendichten heetten toen zelfs de 'schildersbijbel' vanwege de grote populariteit bij kunstenaars.

De verhalen uit de mythologie die een belangrijk onderdeel van de zo hoog geschafte klassieke erfenis vormden, bevatten talloze nogal lichtzinnige episodes. In de 17de eeuw ging men er van uit dat er vele diepzinnige wijsheden in deze verhalen verborgen lagen, die oppervlakkig gezien slechts amusant leken. Men trachtte op allerlei manieren naar deze verborgen wijsheden te zoeken om deze in overeenstemming worden gebracht met de christelijke filosofie. Zo ontstonden talloze 'uitleggingen' van deze fabelen: over het algemeen kan men drie soorten interpretaties onderscheiden:

  • of men geloofde dat ze gebaseerd waren op historische gebeurtenissen,
  • of ze werden in verband gebracht met wijsheden betreffende de loop der sterren en de kosmos,
  • of men zocht naar een moraliserende interpretatie. In het laatste geval worden de verhalen als voorbeelden van goed en kwaad gezien, bedoeld om de mensen de juiste zeden te leren.

De bekende dichter, schilder en kunst theoreticus Karel van Mander, achtte ze van zo groot belang dat hij aan het eind van zijn Schilder boeck (1604) na zijn kunsttheoretische verhandelingen en biografieén van schilders, ook de 'Wtleggingh op den Metamorphosis' toevoegde.

Jacob Wttewaal  Het oordeel van Paris 1615     Paris geeft de appel aan Venus, wat helaas geen goede keus is!

In Nederland werd dit onderwerp diverse malen uitgebeeld door de Utrechtse schilder Joachim van Wffewael, die behoort tot de oudste generatie van de l7de eeuwse historieschilders, de 'Hollandse maniëristen' genaamd  Zij werkten in een karakteristieke stijl die rond 1585 bij de Haarlemse kunstenaar Van Mander, Goltzius en Cornelis Cornelisz. van Haarlem tot ontwikkeling kwam en die sterke banden had met verwante stromingen in o.a. Italië en Frankrijk. Hun stijl wordt gekenmerkt door een grote gekunsteldheid in houdingen en gebaren van de menselijke figuren. Deze 'maniëristen' schilderden hun mythologische onderwerpen vooral voor een clientèle van humanistisch geschoolde opdrachtgevers. Wttewael, die tot in de l7de eeuw nog enige decennia in deze stijl bleef werken, lijkt zich te concentreren op een zo gecompliceerd en gevarieerd mogelijke weergave van houdingen en bewegingen. Hij put zich uit in het weergeven van vele draaiingen en wendingen der ledematen, zodat zijn virtuositeit- een bij deze schilders hooggeschatte kwaliteit- duidelijk naar voren komt. Van een verhalende scène is bijna geen sprake, de personen lijken zich nauwelijks bewust te zijn van wat er gebeurt: men zou zelfs kunnen zeggen dat de verhalende aspecten zoveel mogelijk onderdrukt zijn.

Hierin geeft van Mander vele, vooral moraliserende interpretaties van deze verhalen, die, zoals Van Mander zegt, verborgen wijsheden bevatten waarvan de mens veel kan leren en die zeer nuttig zijn om de zeden te verbeteren en aan te sporen tot een deugdzaam leven. Van de hier genoemde onderwerpen, geeft Van Mander een moraliserende interpretatie die steeds neerkomt om een veroordeling van aardse genietingen, een waarschuwing aan de jeugd tegen het kiezen voor wereldse, ijdele en zinnelijke en een aansporing tot matigheid, verstandigheid en deugdzaamheid.

Paris moet kiezen tussen drie godinnen die drie aspekten van het menselijk leven vertegenwoordigen:

  • Venus het zinnelijke leven, wellust, liefde,
  • Juno het aktieve leven, macht rijkdom,
  • Minerva het beschouwelijke leven, wijsheid en rede.

Door voor Venus te kiezen helpt hij zichzelf en zijn volk naar de ondergang; hij is het voorbeeld van de jeugd die geneigd is tot de verkeerde keuze en zich daardoor in het ongeluk stort.

Hetzelfde geldt voor Actaeon, die zijn ogen (de zinnen) volgt en door zijn eigen honden, die zijn lusten symboliseren, verslonden wordt en voor Callisto die door een onkuise misstap haar ongeluk tegemoet gaat.

Aan ogenschijnlijk lichtzinnige thema's kon dus een strenge moraal worden gehecht, hetgeen ons soms een alibi lijkt: om op gezag van geleerde interpretaties, van deze scènes te mogen genieten.

Uit diverse uitlatingen blijkt dat vele 16de en 17de eeuwse schrijvers mythologische naaktscènes onzedelijk vonden. Dergelijke kritiek heeft menig schilder er niet van weerhouden deze stof te gebruiken. Nog altijd had die door de eerbiedwaardige klassieke herkomst een zeer groot prestige en men hechtte hoge artistieke waarde aan het uitbeelden van (naakt)figuren in een verhalende handeling.

De nadruk op de deugdzame moralisatie zal daardoor nog versterkt zijn. Daarbij hoeft men niet aan de oprechtheid van de schilder, dichter of toeschouwer te twijfelen; het zoeken naar een diepere betekenis in alle verschijnselen was voor de ontwikkelde 17de eeuwer iets vanzelfsprekends en het denkkader was doortrokken van moralisaties. Bij het bekijken van dergelijke kunstwerken speelden niet alleen het amuserende en esthetische, maar ook het belerende aspekt een rol. Evenals bij erotisch getinte genrevoorstellingen kon men zich amuseren en tevens tonen, dat men op de hoogte was van de wijze lessen daarin besloten en dus een erudiet en beschaafd mens was.

02-06-2010  CKV-2  Cultuur van de burgerij in de 17de eeuw