Van huiskamer tot concertpodium

Het ontluikende concertleven aan het einde van de 17de eeuw hing vooralsnog aan elkaar van allerlei losse initiatieven; er was nog geen sprake van een vaste structuur en vaste concertruimten. In de 18de eeuw tekenden zich de contouren af van het concertleven, zoals wij dat nu kennen. Vooral de door de burgerij opgerichte amateur ensembles hebben daartoe in belangrijke mate bijgedragen.

De collegia musica

Het oudste ons bekende collegium musicum is Sint Caecilia uit Arnhem; het werd opgericht in 1591. Spoedig daarna werden collegia musica opgericht in Amsterdam, Leeuwarden, Groningen, Deventer, Zutphen, Utrecht, Veere, kortom in bijna alle Nederlandse steden. De leden van zo'n collegium musicum kwamen in de regel uit de beter gesitueerde burgerij. Zij musiceerden onder leiding van een muziekmeester, aanvankelijk bij een van de leden thuis, later in een door de stad toegewezen ruimte; hier musiceerden zij regelmatig voor vrienden en bekenden.

Vanaf 1700 kregen de collegia musica steeds meer een openbare functie. Zo liet het collegium musicum in Utrecht in 1721 ook liefhebbers in het lokaal toe. Wanneer een collegiant meer dan vier personen meenam, was hij echter één gulden per persoon verschuldigd. Dit was om de toeloop in de meestal niet zo ruime lokalen enigszins te beperken en de 'gemene luyden' - het gewone volk - buiten de deur te houden. Deze heffing gold trouwens niet voor leden van 'de Regeringe' en de leden van het stadsbestuur; zij hadden het lokaal immers ter beschikking gesteld en ondersteunden de collegia musica financieel - een vroege vorm van overheidssubsidie. Als gevolg van de toegenomen publieke belangstelling vroeg het Utrechtse collegium in 1765 of:

'hun een convenabelder plaats tot het houden van het Concert mogt worden geaccordeert'

Het doel was duidelijk: officiële concerten organiseren. De zaterdagse concerten mochten voortaan in het hiertoe verbouwde koor van de Mariakerk worden gehouden. Toen de familie Mozart in 1765 en 1766 in de Nederland verbleef, concerteerden Wolfgang en zijn zus in Utrecht in de MuziekZael op 't Vreeburg. Daarvoor verleende het collegium musicum de Mozarts toestemming om op de instrumenten van het collegium te spelen. In de regel moesten de rondtrekkende virtuozen daarvoor een vergoeding betalen, maar zij werden dan ook begeleid door de leden van het collegium. 

In 1776 werd in Utrecht besloten officiëel entree te heffen voor de concerten van het collegium musicum.

Luisterfragment Willem de Fesch: Concerto No 4 Allegro  Largo e cantabile (MP-3)

Luisterfragment Pieter Hellendaal: Concerto No 1 Ouverture  Allegro (MP-3)

Eenzelfde ontwikkeling zien wij ook in steden als Arnhem, Nijmegen, Amsterdam en Maastricht. Concertruimten verkreeg men door herenhuizen, oude stallen of andere bestaande ruimten te verbouwen zoals dat ook met de Amsterdamse Zaal boven de manege aan de Leidsegracht gebeurde of met de Oude Doelen (de oefenplaats van het schuttersgilde) in Den Haag en Rotterdam. Hier traden de bekendste musici van die dagen op: Italiaanse en Franse virtuozen, maar ook Nederlandse meesters als Willem de Fesch (1687 - 1761) en Pieter Hellendaal (1721 - 1799), die evenals ieder ander musicus van niveau uit die tijd, in de eerste plaats eigen werken ten gehore brachten.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het profiel cultuur en maatschappij voor havo en atheneum.  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Muziek Combattimento Consort Amsterdam en Musica ad Rhenum.

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven

  02-18-2010  CKV-2 Vaklokaal