De Nieuwe Schouwburg

'Wij bootzen 't Grote Rome na in't kleen, nu Campen bezigh is met bouwen' Vondel
De Amsterdamse schouwburg viel onder het toezicht van het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis. Deze beide charitatieve instellingen genoten de winsten die het toneel opbracht, maar droegen ook de zorg voor eventuele kosten, zoals de grootscheepse bouwcampagne waarmee in 1637 werd begonnen. Als vertegenwoordiger van beide regentencolleges had Nicolaas van Campen ook over dit bouwproject de financiële supervisie en zo is het te verklaren dat ook hier Jacob van Campen als architect optrad. Sedert de oprichting van de schouwburg in 1632 door het samenvoegen van de drie bestaande rederijkerskamers speelde men in de Academie van Samuel Coster aan de Keizersgracht uit 1617. Het gebouw lag niet direct aan de straat maar op een binnenterrein dat via een langwerpige binnenplaats vanaf de Keizersgracht bereikbaar was. Dit terrein werd nog met een smalle strook uitgebreid en hierop verrees het nieuwe onderkomen van het Amsterdamse toneel. Op 2 april 1637 begon de sloop van het oude gebouw. In mei kon er geheid worden, en vanaf mei tot het eind van het jaar werden de muren opgemetseld. In augustus september van datzelfde jaar werd de zoldering getimmerd en in oktober werden reeds de dakpannen geleverd. Aan het eind van 1637 was de ruwbouw voltooid. Toen het gebouw op 3 januari 1638 met Vondels Gysbreght van Aemstel werd ingewijd, was de zaal echter slechts provisorisch ingericht. In de loop van 1638 kwam de definitieve houten inrichting immers pas gereed. Als laatste werd in het najaar van 1638 het poortgebouw met een natuurstenen arcade aan de Keizersgracht opgetrokken.

Met de nieuwe schouwburg, waarvan de plattegrond en het interieur aan de hand van prenten in detail bekend zijn gebleven, creëerde Van Campen een theater dat min of meer aan de antieke beschrijvingen voldeed, maar tevens aan de eigentijdse gebruiken was aangepast:

       

Links: plattegrond van de schouwburg     Rechts: Romeins theater volgens Vitruvius.

'Wij bootzen 't Grote Rome na in't kleen, nu Campen bezigh is met bouwen,' schreef Vondel hierover. De zaal mat 60 x 71 Amsterdamse voet (circa 17,5 x 20,5 meter) en deze ruimte werd in de breedte geordend. Het toneel was voorzien van een rijk uitgewerkte, maar statische achterwand, de scenae frons, volgens Commelin 'na de wijze der oude Roomse schouwplaatsen, een heerlijk toneel, dat een konklijk paleis of hof uytbeelt'."

Deze opzet volgde dan ook min of meer de beschrijving van Vitruvius 'theater, die Van Campen zeker gekend zal hebben. De zitplaatsen voor de toeschouwers waren in een halve ovaal hiervoor geordend. Het was echter geen antieke tribune maar een dubbele rij loges, naar de laatste Franse en Italiaanse mode, met een open tribune als tweede verdieping. Bovendien was de halfronde ruimte voor de loges niet als speelruimte voor het koor gedacht, zoals bij een echt antiek theater, maar als ruimte voor goedkope staanplaatsen. Zowel galerijen als toneelwand waren grotendeels in hout uitgevoerd. Het antieke karakter van de zaal werd nog versterkt door de borstbeelden van Griekse en Romeinse schrijvers op de balustrade van de scenea frons en de twee Griekse wijsgeren Democritus en Heraclitus in de nissen ter zijde van het toneel, als personificaties van de twee uitersten van het menselijk gemoed, het verdriet en de vreugde, of, zoals Vondel het beschreef in de spreuk op het fries van de galerij:

Het [toneel] toond in kleen begrip al's menschen ydelheid

Daar Demokryt om lacht, daar Heraklyt om schreid.

Het gehele theater werd gezamenlijk overdekt door een houten plafond, dat over de totale lengte met een tongewelf was verrijkt. Op het noorden, in de achterwand van de galerijen van de toeschouwers, was een groot venster in de volle omvang van het tongewelf Met deze oplossing werd de hele ruimte, inclusief het toneel van daglicht voorzien. Een dergelijk halfrond venster, dat aansluit op de ronding van een tongewelf, moet Van Campen hebben overgenomen van een van de beschrijvingen van Romeinse termen, of van de toepassing daarvan in eigentijdse gebouwen.

De halfronde galerij met loges op de begane grond en op de eerste verdieping was geleed met Corinthische pilasters. Het was voor het eerst dat deze orde op een dergelijke schaal werd toegepast. De bogen tussen de pilasters waren gedecoreerd met acanthusranken.

De schouwburg van 1637 was een prachtige afspiegeling van het streven van Van Campen om de antieke vorrnentaal nieuw leven in te blazen. Nog geen dertig jaar later was deze statische opstelling volkomen achterhaald door de ontwikkelingen van het barokke toneel- en operabedrijf, dat behoefte had aan perspectivische coulissen en effectvolle decorwisselingen. In 1664-65 zou Philips Vingboons, die zelf als tekenaar in 1637-38 bij de bouw betrokken was geweest, het gebouw volgens de nieuwe normen verbouwen. Op de toegangspoort aan de Keizersgracht na bleef daarbij niets van de schouwburg van Van Campen over. [Lees verder over de verbouwde schouwburg..........]

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het algemeen deel  voor havo en atheneum.  geraadpleegde literatuur: Jacob van Kampen. Amsterdam 1995

De migratie van de site www.groenewald.nl/ckv2.html naar het vaklokaal CKV-2 van de digischool zal geleidelijk plaats vinden in de loop van dit schooljaar.(2002-2003) Inhoudelijk zullen er geen veranderingen plaatsvinden.

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.


02/18/2010 last update digischool