|
Voeding
voor de geest |
|
Tot ongeveer de
18de eeuw werden alle verschillende kunstvormen gepresenteerd in een Wunderkammer.
Bij collectiepresentaties stond van alles bij en door elkaar, conform het
renaissancistische, universele wereldbeeld: rare snuisterijen uit de koloniën
stonden naast beeldhouwwerken, giften van bevriende mogendheden hingen naast
geschilderde portretten, en technische apparatuur werd naast pentekeningen
opgesteld. Die ‘geïntegreerde’
verzamelwoede kenmerkte de kunstkabinetten van menig Europees monarch, zoals
Frederick III van Denemarken, Peter de Grote van Rusland of de Habsburgse
keizers.
[Boven: Daphne, gemaakt van zilver en koraal uit 1586] |
||
Hun Wunderkammers
waren altijd
samengesteld uit drie onderdelen:
|
||
Alles werd getoond naar het idee dat de verzameling een groot Gesammtkunstwerk was, bestemd voor nieuwsgierige bezoekers die in één oogopslag alle verworvenheden van onze cultuur en de wonderen van de natuur konden aanschouwen. Na de l7de eeuw werd dit totaalidee verlaten. Gaandeweg werden verschillende kunstvormen gecategoriseerd en in aparte gebouwen ondergebracht. Schilderijen en beelden in het museum; ambachtelijke frivoliteiten in het rariteitenkabinet. [nautilusschelp] |
![]() |
|
Ergens in de 18de eeuw moet beeldende kunst dus rechtsaf zij gegaan en de pronkkunst links. De natuurlijke samenhang werd vervangen door een theoretisch onderscheid. Mede dankzij de ‘verlichte’ traktaten van David Hume, Charles Battaux en Emmanuel Kant. Kunst was er niet om te behagen en te plezieren, maar als voeding voor de geest. | ||
Echte kunst Hoge Kunst moest een aanzet zijn tot mijmeren, rationaliseren, filosoferen. Afbeeldingen in verf, inkt, brons en egaal marmer waren, door de meer terughoudende materialiteit, veel beter in staat de kijker aan te zetten tot hogere gedachten dan een gegraveerde kokosnoot. Wat te nadrukkelijk voor de zintuigen was gemaakt, kon de ratio niet dienen. Kunstwerken van goud, edelstenen, ivoor en tropisch hout waren te veel ‘entertainment’ en te anekdotisch. Sterker, ze stonden door hun opzichtige materiaalgebruik een prikkeling van de verbeelding en dus van het verstand te veel in de weg. Gevolg: er ontstond een hiërarchisch onderscheid tussen ambachtelijke kunst, gemaakt van in het oog springende kostbaarheden en vergeestelijkte kunst. | ||
Een stilleven in olieverf
werd uiteindelijk tot de echte
kunst werd gerekend en niet een afbeelding van een papagaai, samengesteld uit
ingelegde plakjes natuursteen.
|