Dit is de html-versie van het bestand http://www.eindexamen.nl/9336000/1/j9vvgodkvkzp4d4/vhaqlj0cjznt/f=/syl_bv-vwo2006.pdf.
G o o g l e maakt automatisch een html-versie van documenten bij het indexeren van het web.
Gebruik de volgende URL om deze pagina aan je Favorieten toe te voegen of ernaar te linken: http://www.google.com/search?q=cache:ksMwItwLGKEJ:www.eindexamen.nl/9336000/1/j9vvgodkvkzp4d4/vhaqlj0cjznt/f%3D/syl_bv-vwo2006.pdf+Licht+in+de+Beeldende+Kunst&hl=nl&ct=clnk&cd=15


Google heeft geen banden met de auteurs van deze pagina en is niet verantwoordelijk voor de inhoud ervan
Deze zoektermen werden geselecteerd:  licht  beeldende  kunst 

Page 1
Beeldende vakken
VWO
Herziening examenprogramma
Syllabus centraal examen
met ingang van 2010
concept
de definitieve versie wordt voorjaar 2008
bekend gemaakt

Page 2
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
2
Verantwoording:
© 2005 Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven vwo, havo, vmbo, Utrecht
Alle rechten voorbehouden. Alles uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande
toestemming van de uitgever.
CEVO commissie examenprogramma 2007 beeldende vakken vwo:
L. Broekhuizen (voorzitter)- Hogeschool voor de kunsten Arnhem
G. Dinsbach (secretaris)- SLO
M. van Noort- docent
W. Rupert- docent
D. Schonau- Citogroep
R. van der Sloot- CEVO

Page 3
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
3
Inhoud
Voorwoord
4
1. Inleiding
5
2. Verdeling examinering CE/SE
6
3. Afbakening van de examenstof
7
3.1 CSE
7
3.1.1 Thema’s
7
3.1.2 Probleemstellingen
8
3.1.3 Stofbeperking en exameneisen
8
3.2 CPE
9
3.3 Organisatie van het centraal examen
10
Bijlage 1. Examenprogramma Tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen vwo
11
Bijlage 2. Begrippenlijst
12
Bijlage 3. Vwo-thema’s
13

Page 4
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
4
Voorwoord
Examenprogramma's veranderen van opzet. De minister stelt een examenprogramma op hoofdlijnen
vast en wijst in het examenprogramma Domeinen en subdomeinen aan, waarover het centraal
examen zich uitstrekt.
De CEVO geeft in een syllabus een beschrijving van en toelichting op de exameneisen voor een
centraal examen, en geeft verdere informatie over het centraal examen. Dat kan gaan over een of
meer van de volgende onderwerpen:
toegestane hulpmiddelen,
specificaties van examenstof
voorbeeldopgaven,
bijzondere vormen van examinering (computerexamens),
toelichting op de vraagstelling,
begrippenlijsten,
bekend veronderstelde voorkennis uit de onderbouw,
bekend veronderstelde onderdelen van Domeinen die verplicht zijn op het schoolexamen
Ten aanzien van de specificaties is nog het volgende op te merken. De functie ervan is een leraar in
staat te stellen zich een goed beeld te vormen van wat in het centraal examen wel en niet gevraagd
kan worden. Naar hun aard zijn ze dus niet een volledig gesloten en afgegrensde beschrijving van
alles wat op een examen zou kunnen voorkomen. Het is mogelijk, al zal dat maar in beperkte mate
voorkomen, dat op een c.e. ook iets aan de orde komt dat niet met zo veel woorden in deze syllabus
staat, maar dat naar het algemeen gevoelen daarvan in het verlengde ligt.
Een syllabus is zodoende een hulpmiddel voor degenen die andere of zichzelf op een centraal
examen voorbereiden. Een syllabus kan ook behulpzaam zijn voor de producenten van leermiddelen
en voor nascholers.
De syllabus is niet van belang voor het schoolexamen. Daarvoor bestaat een handreiking die door de
SLO geproduceerd wordt, en die in deze uitgave niet is opgenomen. Volstaan wordt hier met de
opmerking dat alle Domeinen van het c.e. ook in het schoolexamen getoetst mogen worden, en dat
dat niet op dezelfde wijze behoeft te gebeuren als op het centraal examen. Hetzelfde Domein kan dus
in de Handreiking van de SLO op een andere, op het schoolexamen toegesneden wijze, worden
uitgewerkt, als in deze syllabus van de CEVO is gedaan.
Deze syllabus geldt voor het eerst bij het centraal examen vwo van 2010. Dat wil zeggen voor
leerlingen die in 2007 in leerjaar 4 zijn ingestroomd in een iets aangepaste profielstructuur. Voor het
vak beeldende vakken vwo is er in 2010 geen afwijkend examen voor leerlingen die al eerder met het
onderwijs in de tweede fase van het vwo zijn begonnen: het centraal examen is in 2010 voor alle
kandidaten hetzelfde.
De definitieve tekst van een syllabus wordt normaal gesproken twee jaar voor een centraal examen
bekend gemaakt, dus in dit geval in het voorjaar van 2008. Die definitieve tekst zal vermoedelijk op
enkele punten afwijken van deze voorlopige tekst. Er wordt momenteel bij voorbeeld nog gewerkt aan
een aanpassing van de begrippenlijst.
In uitzonderingsgevallen kan een syllabus ook daarna nog worden aangepast, bij voorbeeld als een in
de syllabus beschreven situatie feitelijk veranderd is. De aan een centraal examen voorafgaande
Septembermededeling is dan het moment waarop dergelijke veranderingen bekend worden gemaakt.
Kijkt u voor alle zekerheid in september 2008 op Het Examenblad, www.eindexamen.nl
De syllabus is ontworpen door een commissie ad-hoc van de CEVO en in hoofdzaak geschreven door
medewerkers van SLO-en Cito.
Een eerder concept van de syllabus is in februari 2005 ter inzage gelegd op www.cevo.nl, en is voor
advies toegezonden aan de vakinhoudelijke vereniging, de VSNU, de HBO-raad, het Cito en de
CEVO-vaksectie. Op grond van de ontvangen reacties en adviezen is de tekst vastgesteld, die u
hierbij aantreft.
Voor opmerkingen over deze tekst houdt de CEVO zich steeds aanbevolen. U kunt die zenden aan
info@cevo.nl of aan CEVO, postbus 8128, 3503 RC Utrecht.
De voorzitter van de CEVO,
drs. H.W.Laan

Page 5
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
5
1. Inleiding
Het examenprogramma tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen vwo is geglobaliseerd ten
opzichte van het oorspronkelijke programma. In essentie verandert het programma niet, maar het
schoolexamen krijgt een grotere interpretatievrijheid en het centraal examen kan - waar nodig -
worden gespecificeerd en geactualiseerd door de CEVO. Een punt dat in dit verband in het oog
springt is de mogelijkheid om voor het centraal examen een stofomschrijving vast te stellen die uit een
aantal thema’s bestaat. Wanneer dit in praktijk wordt gebracht kunnen in opeenvolgende jaren een of
meer thema’s worden vervangen door andere. Voor de docent betekent het dat een groot deel van de
leerstof niet of nauwelijks verandert en lesvoorbereidingen mede daardoor minder aan veranderingen
onderhevig zijn.
In deze syllabus geven we een toelichting op de eindtermen voor zover ze betrekking hebben op het
centraal examen (CE).

Page 6
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
6
2. Verdeling examinering CE/SE
Het centraal examen bestaat uit een theoretisch en een praktisch gedeelte.
Het theoretische gedeelte heeft betrekking op domein A.
Het praktische gedeelte heeft betrekking op de (sub)domeinen A2 en B.
De CEVO stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen vast.
De CEVO maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
ten minste de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het
centraal examen betrekking heeft;
-
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.

Page 7
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
7
3. Afbakening van de examenstof
Het CE bestaat uit twee delen, een theoretisch deel (CSE) en een praktisch deel (CPE). In dit
hoofdstuk geven we in 3.1 een toelichting op de eindtermen van het theoretisch deel (domein A
Vaktheorie). Aansluitend daarop een toelichting op het begrip Thema en de eisen. Daaruit vloeit het
begrip Probleemstelling voort. Ook dat wordt behandeld. Daarna gaan we in op de stofbeperking voor
het CSE.
In paragraaf 3.2 staat een nadere omschrijving van het CPE gebaseerd op de (sub)domeinen A2 en B
van het examenprogramma. De concrete gang van zaken wordt kort toegelicht in paragraaf 3.3.
3.1 CSE
Het CSE heeft betrekking op domein A (Vaktheorie). In dit domein staan twee eindtermen, 1
(Beschrijven, onderzoeken en interpreteren) en 2 (Beschouwen).
Subdomein A1 (Beschrijven, onderzoeken en interpreteren) Eindterm 1
Wat wordt er van de kandidaat verwacht? De kandidaat is in staat kenmerkende aspecten van de
voorstelling en vormgeving van beeldend werk van kunstenaars en vormgevers waar te nemen en te
benoemen.
Hij kan - mede op basis van bronnenmateriaal - het beeldend werk van kunstenaars en vormgevers
beschrijven, onderzoeken en interpreteren, rekening houdend met tijd, plaats, functie,
kunstopvattingen, normen en waarden en de historische ontwikkeling vanaf de klassieke oudheid tot
heden.
Daarvoor is nodig: kennis van en inzicht in de geschiedenis van de beeldende kunst en enige
vertrouwdheid met cultuurgeschiedenis voor zover nodig om te komen tot het beschouwen. Dit houdt
bekendheid in met verschillende visies op beeldende kunst.
Verschillen in visie komen aan het licht bij vergelijkingen van kunst en cultuur in verschillende
tijdperken. Een aandachtspunt is het westerse karakter dat veelal in kunsthistorische overzichten is
‘ingebakken’. Het is van belang dat dit beseft wordt. Daarom wordt er - waar mogelijk - aandacht
besteed aan relevante niet-westerse kunstvormen.
Subdomein A2 (Beschouwen) Eindterm 2
Onder beelden verstaan we in het kader van het CSE werk (2- en 3-dimensionaal) van beeldende
kunstenaars, (ambachtelijke en industriële) vormgevers en architecten. Beschouwen betreft formele
en inhoudelijke aspecten van beelden. In deze eindterm gaat het om beschouwen met een bepaalde
kwaliteit, namelijk het vermogen tot kritisch beoordelen. ‘Kritisch’ houdt in dat de kandidaat in staat is
om op basis van onderzoek in subdomein 1 tot een beargumenteerd oordeel te komen.
De kandidaat heeft de vaardigheid om verslag te doen van deze beargumenteerde beoordeling. Hij
kan zijn beschouwing verwoorden en/of verbeelden.
3.1.1 Thema’s
In hoofdstuk 2 staat dat de CEVO indien nodig een specificatie bekend maakt van de examenstof van
het centraal examen. Dit is een algemene formulering, want voor de beeldende vakken op het vwo
wordt altijd specificaties gegeven in de vorm van thema’s. Het begrip ‘thema’ is in het vwo-
examenprogramma op te vatten als een invalshoek die gelegd wordt over de kunst zoals die in de
loop van de geschiedenis is gecreëerd. In de hiernavolgende tekst wordt het begrip verder toegelicht.
Eisen aan een thema
-
leerlinggericht
- het thema moet herkenbaar en uitdagend zijn, dat wil zeggen aansluiten bij de ‘leefwereld’ en het
abstractievermogen van de vwo-leerling;
-
aard van het thema
- een thema vertrekt vanuit het beeld. Een thema is dus nauw verbonden met beeldende
producten en processen.

Page 8
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
8
-
breedte
- een thema heeft raakvlakken met meerdere beeldende disciplines zoals schilderkunst,
beeldhouwkunst, textiele vormgeving, architectuur, audiovisuele vormgeving en nieuwe media.
Daarbij gaat het om autonome kunst en/of toegepaste vormgeving.
-
diepgang
- het thema heeft betrekking op meer dan één kunsthistorische stijlperiode. Deze vormen
specificaties van het thema.
-
exemplarisch
een thema moet zo gekozen zijn, dat leereffecten overdraagbaar zijn op andere beeldende
thema’s.
-
samenhang
- de invalshoek voor de vwo-leerling bevat kunsttheorie plus cultuurhistorische achtergronden.
Het karakter van een thema (en daarmee van kunstbeschouwen door de vwo-leerling) is dus
exemplarisch, historisch, theoretisch etc. Dat sluit overigens niet uit dat thema’s voor vmbo, havo en/of
vwo elkaar kunnen overlappen. In bijlage 3 zijn de titels van de tot nu toe verschenen vwo-thema’s
opgesomd, met bij de meeste een specificatie in de vorm van probleemstellingen.
3.1.2 Probleemstellingen
Een thema wordt gespecificeerd in de vorm van ‘probleemstellingen’. In deze paragraaf wordt dit
begrip toegelicht:
-
Aard van een probleemstelling
Een probleemstelling gaat over de vraag hoe het thema verbeeld wordt in bepaalde periodes /
stijlen / stromingen en/of door bepaalde kunstenaars. Wat ‘bepaalde’ inhoudt wordt in de
volgende paragraaf toegelicht met een voorbeeld onder het kopje ‘stofbeperking’.
-
Aantal probleemstellingen
Voor een thema wordt meer dan één probleemstelling geformuleerd. Dat maakt het mogelijk om
het thema in verschillende verbanden en vanuit verschillende hoeken te benaderen. In bijlage 3
zijn voorbeelden opgenomen van probleemstellingen in relatie tot de vermelde thema’s.
-
Herkenbaarheid
Een van de eisen aan een thema is herkenbaarheid en uitdaging voor de leerling. Daarom zullen
een of meer probleemstellingen een relevante relatie met zijn leefwereld hebben.
3.1.3 Stofbeperking en exameneisen
Specificaties in de vorm van probleemstellingen bestrijken soms een kunsthistorisch gebied dat te
omvangrijk is om in een examenjaar door de leerling te laten verkennen. Verder indammen is dan
nodig: er kunnen bepaalde landen, periodes en/of kunstenaars worden aangewezen. Voor hetzelfde
geld hadden het andere landen, etc. kunnen zijn. Vandaar dat deze specificatie recht toe recht aan
‘stofbeperking’ wordt genoemd.
Thema, probleemstelling en stofbeperking geven dus aanwijzingen waar het in de leerstof om gaat.
Zelfs dan kan het nog niet duidelijk genoeg zijn wat van de leerling wordt verwacht aan concrete
kennis, inzicht en vaardigheid met betrekking tot het thema. Daarom worden er ook specificaties
gegeven in de vorm van ‘exameneisen’.
Ter afsluiting van deze paragraaf een concrete illustratie uit de themabundel van het eindexamen
2004 “Kunst, Kennis, Kunde II” van verbanden tussen thema, probleemstelling, stofbeperking en
exameneisen. Hieronder zijn twee van de zes probleemstellingen vermeld en vervolgens van elk één
van de betreffende stofbeperkingen en één van de in totaal 30 exameneisen:

Page 9
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
9
thema
Raakvlakken tussen kunst, wetenschap en techniek
probleemstelling Op welke wijze en met welke
wetenschappelijke en artistieke intenties
hebben kunstenaars de anatomie van
het menselijk lichaam onderzocht en in
beeld gebracht?
In hoeverre is de videokunst verbonden
met de massacultuur van onze tijd en
hoe levert zij daarop tevens kritisch
commentaar?
stofbeperking
Renaissance: anatomie en de ideale
mensuitbeelding (Leonardo en
Michelangelo)
Videokunst, het elektronisch
zenuwstelsel: van videoregistratie en -
installatie naar narratieve kunstvideo en
videoclip (Paik, Viola en Rist)
exameneis
hoe Leonardo het onderzoek van de
menselijke anatomie concreet maakt en
hoe de nieuwe inzichten door
Renaissance-kunstenaars als
Michelangelo worden uitgewerkt in een
nieuwe schoonheidsopvatting van
menselijke figuren.
op welke wijze kunstenaars als Paik,
Viola en Rist hun videowerken in
verband brengen met het menselijk
lichaam en handelen.
3.2 CPE
Het Centraal Praktisch Examen heeft betrekking op domein B (Praktijk) en subdomein A2
(Beschouwen). Daarbij is de praktijk het uitgangspunt, vandaar dat we eerst domein B toelichten.
Domein B (Praktijk) Eindterm 3
In domein B zijn in één eindterm de vaardigheden genoemd die de kandidaat zelfstandig kan inzetten
bij het maken van beeldend werk naar aanleiding van een probleemstelling. Het zijn fasen uit het
beeldend proces. Daarin zijn de volgende mogelijke activiteiten te onderscheiden:
-
verzamelen van gegevens over de probleemstelling en oplossingen van beeldende kunstenaars
en vormgevers;
-
ontwikkelen van ideeën voor beeldende oplossingen, deze beschrijven en criteria,
uitgangspunten, doelstellingen vastleggen in een procesverslag;
-
maken van een werkplan;
-
doen van beeldend onderzoek naar mogelijke oplossingen door middel van experimenten,
schetsen, studies, proeven in diepte en in de breedte;
-
evalueren van het eigen onderzoek en vervolgens keuzes maken en toelichten;
-
uitwerken van de gekozen beeldende oplossing en het resultaat evalueren;
-
verslag doen van het werkproces;
-
maken van een presentatie.
Een probleemstelling is in dit verband een uitgangspunt voor een of meer vraagstellingen. Naar
aanleiding van analyse en onderzoek stelt de kandidaat enkele criteria vast waaraan zijn beeldend
werk moet voldoen.
De probleemstelling is daarmee meer dan een aanleiding: van de kandidaat wordt verlangd dat hij de
betreffende problematiek voor zichzelf en anderen duidelijk maakt door middel van passende
beeldende vormgeving. Dat houdt ook een kritische selectie in uit de mogelijke oplossingen en
doelgericht toepassen van vakspecifieke beeldende middelen.
Dit proces beschrijft de kandidaat in een procesverslag aan de hand van de volgende punten:
-
In de uitwerking ga ik rekening houden met de volgende inhoud
De kandidaat beschrijf hier zijn inhoudelijke uitgangspunt(en) en/of het doel dat hij gaat proberen
te bereiken. Hij gaat daarbij zo nodig in op te bereiken beeldende effecten en/of functie van het
werk.
-
Om dit te bereiken denk ik dat de volgende aspecten van belang zijn:
a Voorstelling (de kandidaat beschrijft hier de voorstellingsaspecten die van belang zijn voor de
uitwerking van zijn ideeën. Als hij kiest voor een non-figuratieve uitwerking, dan werkt hij hier zijn
idee, inhoudelijk uitgangspunt en/of doel nader uit.)
b Beeldende aspecten (de kandidaat beschrijft ze niet alleen, maar verantwoordt hier ook de
keuze door in te gaan op de relatie tussen inhoud en vormgeving.)

Page 10
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
10
c. Materialen en technieken (de kandidaat geeft hierbij ook een verantwoording van zijn keuze
door in te gaan op de relatie met de inhoud.)
Achteraf beschrijft de kandidaat hoe hij de opgave heeft uitgewerkt aan de hand van de volgende
aandachtspunten:
-
In hoeverre heb ik mijn idee kunnen verwezenlijken, het doel bereikt? (de kandidaat beschrijft in
het kort zijn werkproces.)
-
Welke keuzes heb ik hierbij gemaakt en waarom? (de kandidaat beschrijft waarop hij heeft gelet
bij het onderzoek en de uitwerking)
-
Wat is veranderd in mijn uitgangspunten en waarom heb ik die gewijzigd? (de kandidaat geeft een
nadere verklaring van eventuele veranderingen in zijn uitgangspunten.)
Veel van de hier genoemde activiteiten eisen dat de kandidaat zich zaken afvraagt, onderzoekt en
reflecteert op wat hij gedaan heeft. Dan kan niet zonder de resultaten van zijn activiteiten goed te
beschouwen om daar conclusies uit te trekken voor een volgende stap. Beschouwen is daarmee een
wezenlijke vaardigheid.
Subdomein A2 (Beschouwen) Eindterm 2
In het kader van het CPE gaat het niet alleen om het beschouwen van beelden van anderen
(eventueel als inspiratiebron), maar vooral om eigen proces en product. De kandidaat kan deze
beschouwing verwoorden en/of verbeelden in de vorm van een mondelinge toelichting en/of schriftelijk
werkverslag van beperkte omvang, eventueel met toelichtende schetsen en foto's.
3.3 Organisatie van het centraal examen
Organisatie van het CSE
Voor het CSE wordt centraal een aantal thema’s aangeboden. Een toelichting op het begrip thema is
te vinden in paragraaf 3.1.1.
Van de kandidaat wordt verwacht inzicht en kennis betreffende de beeldende kunst, de ambachtelijke
en industriële vormgeving en architectuur. Het gaat om Westerse kunst en cultuur van de 19e en 20e
eeuw, en om de perioden vanaf de oudheid, zowel algemeen als direct betrekking hebbend op het
aangeboden thema. Naast kunstwerken uit een of meer periodes van vóór de 19e eeuw worden er
altijd voorbeelden uit de 19e en 20e (en zo mogelijk 21e eeuw) tot de stof gerekend. In een thema kan
daarnaast ook niet-westerse kunst en cultuur een rol spelen.
De kandidaat krijgt een aantal vragen te beantwoorden naar aanleiding van de thema’s. Onderzocht
wordt:
-
het vermogen systematisch historische beeldende vormgeving te vergelijken op stilistische
kenmerken;
-
bekendheid met de belangrijkste beeldconventies (iconografie) in de geschiedenis van beeldende
kunst en vormgeving;
-
enige kennis van veranderingen, die zijn opgetreden in de waardering van kunst (kunsttheorie);
-
het kunnen interpreteren van eenvoudig historisch bronnenmateriaal (beelden en teksten).
-
Enige kenis van cultuurhistorische context
Organisatie van het CPE
Concreet gaat het om het maken van praktisch werk (waaronder voorstudies) in een beeldend proces,
naar aanleiding van enkele centraal geformuleerde probleemstellingen. Deze probleemstellingen
worden op een zodanig tijdstip bekend gemaakt dat de voor het beeldend proces beschikbare tijd
evenredig kan worden verdeeld over een periode van 16 lesweken (dus exclusief vakantieperiodes).
De beschikbare tijd blijft 28 x 50 minuten, dus hetzelfde als in het oorspronkelijke programma, maar er
kan met andere tijdseenheden worden gerekend, afhankelijk van de organisatie op de betreffende
school.
Het praktisch werk wordt beoordeeld aan de hand van een door de kandidaat gemaakte keuze uit de
in de examen periode gemaakte werkstukken en voorstudies. De collectie dient te worden vergezeld
van een kort werkverslag en een authenticiteitverklaring. Wat de gewichtsverhouding is van proces en
product in de beoordeling wordt door de CEVO vastgesteld.

Page 11
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
11
Bijlage 1. Examenprogramma Tekenen, handvaardigheid en textiele
werkvormen vwo
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A
Vaktheorie
Domein B
Praktijk
Domein C
Oriëntatie op studie en beroep.
Het centraal examen
Het centraal examen bestaat uit een theoretisch en een praktisch gedeelte.
Het theoretische gedeelte heeft betrekking op domein A.
Het praktische gedeelte heeft betrekking op de (sub)domeinen A2 en B.
De CEVO stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen vast.
De CEVO maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
ten minste de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
-
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het
centraal examen betrekking heeft;
-
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
De examenstof
Domein A: Vaktheorie
Subdomein A1: Beschrijven, onderzoeken en interpreteren
1. De kandidaat kan mede op basis van bronnenmateriaal het beeldend werk van kunstenaars en
vormgevers beschrijven, onderzoeken en interpreteren, rekening houdend met tijd, plaats, functie,
kunstopvattingen, normen en waarden en de historische ontwikkeling vanaf de klassieke oudheid tot
heden.
Subdomein A2: Beschouwen
2. De kandidaat kan twee- en driedimensionale beelden en vormen beschouwen en kan deze
beschouwing verwoorden en/of verbeelden.
Domein B: Praktijk
3. De kandidaat kan gestructureerde probleemstellingen met betrekking tot zowel autonome als
toegepaste beeldende kunst en vormgeving onderzoeken en de daaruit ontwikkelde ideeën in een
beeldende verwerking uitvoeren, daarbij beeldende middelen aanwenden in een doelgericht
werkproces, en het werk zo presenteren dat de beschouwer inzicht krijgt in het werkproces.
Domein C: Oriëntatie op studie en beroep
4. De kandidaat kan aangeven in welke vervolgopleidingen beeldende vormgeving (tekenen,
handvaardigheid en/of textiele werkvormen) een rol speelt, en in hoeverre hij kan en wil deelnemen
aan deze vervolgopleidingen.

Page 12
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
12
Bijlage 2. Begrippenlijst
Een begrippenlijst wordt binnenkort gepubliceerd op www.examenblad.nl.

Page 13
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
13
Bijlage 3. Vwo-thema’s
In deze bijlage zijn de thema’s opgenomen, die tot nu toe zijn samengesteld t.b.v. het vwo-examen.
Vanaf 1985 zijn voor het thema probleemstellingen geformuleerd. Deze zijn aan de informatie
toegevoegd.
1981
Eten en drinken in de beeldende kunst
1982
Abstractie in de beeldende kunst
1983
Natuurbeleving
1984
Het voorbeeld van de klassieken:
vorm en betekenis
1985
Optimisme en onbehagen in de kunst
-
Op welke wijze hebben beeldend kunstenaars en architecten in hun werk uiting gegeven
aan optimistische trends in de 18e, 19e en 20e eeuw?
-
Op welke wijze heeft het gevoel van onbehagen zich gemanifesteerd en ingewerkt op de
beeldende kunst? Welke speciale gebeurtenissen en ontwikkelingen in de geschiedenis
hebben daartoe bijgedragen?
-
Hoe kunnen gevoelens van optimisme en onbehagen gelijktijdig aanwezig zijn? Kan in het
geloof in de vooruitgang ook kritiek op de bestaande wereld gezien worden en is in de
uitingen van onbehagen ook enige hoop op een nieuwe wereld te ontdekken?
1986
Experimenten in nieuwe en traditionele materialen
Vorm, functie, inhoud
-
In de beginfase van het werken met nieuwe materialen en technieken wordt vaak een
bedrieglijke imitatie van het traditionele materiaal nagestreefd en wordt vastgehouden aan
de traditionele vormgeving.
-
Aan elk materiaal zijn bepaalde gevoelswaarden verbonden. Dit geldt zowel voor de
kunstenaar als voor de beschouwer. Deze gevoelswaarden hoeven niet noodzakelijk
identiek te zijn.
-
Elk materiaal ‘vraagt’ om een eigen vormgeving.
-
In elk materiaal is alles mogelijk wat de kunstenaar wil.
-
Vernieuwingen kunnen niet alleen in nieuwe materialen en technieken plaatsvinden maar
ook in traditionele.
1987
Licht in de beeldende kunst
-
Hoe wordt licht uitgebeeld en welke conventies spelen hierbij eventueel een rol?
-
Hoe hebben kunstenaars natuurlijk en kunstmatig licht als beeldend middel toegepast?
-
Welke rol speelt licht in de relatie vorm-inhoud in een kunstwerk? Welke ideeën kunnen
ten grondslag liggen aan de verschillende manieren waarop het licht uitgebeeld wordt?
1988
De verbeelding
Een onderzoek naar grenzen
-
Welke rol spelen al bestaande beelden in de uitbeelding van het fantastische?
-
Hoe ligt de relatie tussen geschreven/mondelinge overleveringen en het weergeven van
daarin opgeroepen beelden?
-
Welke ideeën en bedoelingen liggen aan het verbeelden van het fantastische ten
grondslag?
-
Welke middelen en methoden zijn door kunstenaars gebruikt om tot nieuwe, ongekende
vormgeving te komen?

Page 14
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
14
1989
Beeldende kunst en theater
-
Hoe is het programma van eisen mbt het theater als gebouw in de bijdragen van
architecten en beeldend kunstenaars uitgewerkt en te herkennen?
-
Op welke manieren weerspiegelen theatergebouwen de opvattingen over de
maatschappelijke rol van het theater?
-
Hoe kan een beeldend kunstenaar bijdragen aan het scheppen van theater en wat zijn zijn
specifieke middelen?
-
Hoe ligt de relatie tussen de vernieuwingen in de beeldende kunst en de vernieuwingen in
het theater?
1990
Ver gezocht
Oriëntaties op andere culturen in de beeldende kunst
-
Waarom richten kunstenaars hun aandacht op andere culturen en op welke wijze zijn
verschillende visies op andere culturen zichtbaar in hun werk?
-
Is er een verband aanwijsbaar tussen de intenties van deze kunstenaars en algemeen
geldende denkbeelden in de genoemde perioden?
-
In hoeverre heeft beïnvloeding door andere culturen een duidelijke wending aan de
ontwikkeling van de westerse kunst gegeven?
-
In hoeverre speelt de erkenning van de eigen waarde van andere culturen een rol in de
artistieke verwerking van elementen uit deze culturen?
1991
Naar het leven?
Een onderzoek naar 'realisme' in de beeldende kunst
-
Berust de weergave van de werkelijkheid op regels en/of systematisch onderzoek?
-
Is het juist te denken dat de werkelijkheid kant-en-klare beelden levert aan de
kunstenaar?
-
Zijn ideeën over en interpretaties van de werkelijkheid uit kunstwerken af te leiden?
1992
Tegendraads?
Een onderzoek naar stijlveranderingen
-
Waaraan is in hun werk te zien dat sommige kunstenaars zich tegendraads opstellen?
-
Met welke motieven of vanuit welke achtergrond kant men zich tegen de geldende
normen en bestaande regels?
-
Is er een verband tussen tegendraadsheid en de opvattingen over het kunstenaarsschap
in een bepaalde tijd?
1993
Denk beelden
Een onderzoek naar het uitdragen van ideeën door middel van beelden
-
Hoe beïnvloedt de omstandigheid dat een idee moet worden uitgedragen de relatie tussen
vorm en inhoud in de verschillende periodes?
-
Hoe worden abstracte denkbeelden in beeld gebracht in de verschillende perioden?
-
Is de aard van de boodschap inderdaad uit het beeld af te lezen of moet men eerst de
ideeën en/of de culturele context kennen?
1994
Passen en meten
Structuren in de beeldende kunst
-
Vanuit welke visie(s) zoeken kunstenaars naar maatsystemen?
-
Met welke bedoelingen maken kunstenaars gebruik van bestaande maatsystemen?
-
In hoeverre vormt de toepassing van maatsystemen een beperking dan wel geeft deze
speelruimte?
-
In welke mate kan de waarneming het pas- en meetwerk beïnvloeden of kan de
waarneming zelf door passen en meten ontregeld worden?

Page 15
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
15
1995
Goede sier
Decoratie en beeldende kunst
-
Wanneer is kunst versiering en wanneer is versiering kunst?
-
Wat is bepalend voor standpunten voor en tegen ornament?
-
Is ornament bepalend voor stijl?
-
Welke functie kan ornament hebben en kan ornament zijn functie verliezen?
1996
Groots en meeslepend
Pathos en grandeur in de beeldende kunst
-
In hoeverre dragen specifieke beeldende middelen bij tot de gewenste grootse effecten?
-
Hoe belangrijk is de context waarin kunst een plaats krijgt?
-
Welke betekenissen worden overgedragen?
1997
Beeldverhaal
-
Op welke manier bepaalt het verhaal de vormgeving van het beeld?
-
Welke vrijheid heeft de kunstenaar om het (beeld)verhaal naar zijn hand te zetten?
-
Is de functie van het in beeld gebrachte verhaal bepalend voor de organisatie van het
beeld?
-
Is de uitbeelding van een verhaal tijdgebonden?
1998
De kleuren van de regenboog
Kleur in de beeldende kunst
-
Welke elementen zijn bepalend voor de kleurenkeuze van de kunstenaar?
-
In hoeverre liggen betekenis en symboliek van kleuren vast?
-
Hoe heeft de natuur het kleurgebruik van kunstenaars beïnvloed?
-
Welke werking heeft kleur op de ervaring van ruimte?
1999
Op zijn plaats
Plaatsgebonden kunst en vormgeving
-
In welke mate is een vaste plek van invloed op het concept voor het kunstwerk?
-
Dwingt de kunstenaar de beschouwer tot een bepaald standpunt?
-
Welke rol spelen tijd, vergankelijkheid en historische context?
-
Welke functionele eisen zijn bepalend voor de vormgeving?
-
Hoe wordt beeldend betekenis verleend aan specifieke plekken?
2000
Teken als taal.
De rol van symbolen in beeldende kunst en vormgeving
-
Hoe komt een symbool tot stand en welke functies kunnen symbolen hebben?
-
Wat bepaalt de werking van symbolen?
-
In hoeverre bepalen symbolen de beeldende verwerking?
-
Kunnen symboliek en realisme samengaan?
-
Kunnen versleten symbolen een nieuwe betekenis krijgen?
2001
Van beroep Kunstenaar
Een onderzoek naar de beroepspraktijk van kunstenaars en de wisselwerking met de markt
-
Is kunstbeoefening een beroep of een roeping?
-
Met welke doelen wordt de kunst geleerd?
-
Op welke wijze neemt de kunstenaar ruimte voor artistieke vrijheid?
-
Welke samenhang bestaat er tussen kunst en maatschappij?
2002 idem

Page 16
syllabus beeldende vakken vwo - concept maart 2006
16
2003
Kunst, Kennis, Kunde I
Raakvlakken tussen kunst, wetenschap en techniek
-
Hoe het studeervertrek van de Renaissancegeleerde eruit ziet en hoe dat uitgroeit tot het
rariteitenkabinet in de zeventiende eeuw.
-
Op welke wijze in de westerse architectuur grote ruimten werden overspannen door
middel van koepels.
-
Hoe vanaf circa 1300 in de schilderkunst is getracht realistisch aandoende ruimten weer
te geven en welke rol perspectivische methoden daarbij hebben gespeeld.
-
Hoe onder invloed van de mechanisering en industriële productie de kunst van de
twintigste eeuw, met name de beeldhouwkunst, verschuift van de weergave der natuur
naar geometrische abstractie en het construeren van ruimtelijke objecten.
2004
Kunst, Kennis, Kunde II
Raakvlakken tussen kunst, wetenschap en techniek
-
Op welke wijze en met welke wetenschappelijke en artistieke intenties hebben
kunstenaars de anatomie van het menselijk lichaam onderzocht en in beeld gebracht?
-
Op welke inzichten funderen kunstenaars en kunsthistorici zich bij het bestuderen,
uitbeelden en interpreteren van emoties?
-
Welk verband bestaat tussen de ontwikkeling van optische hulpmiddelen en de weergave
van de werkelijkheid in de schilderkunst vanaf de Renaissance tot in de negentiende
eeuw?
-
Voor welk dilemma zag de 19e eeuwse schilder zich geplaatst sinds de uitvinding van de
fotografie en hoe heeft fotografie de opvattingen over kunst veranderd?
-
Hoe hebben hedendaagse informatie- en communicatietechnieken en computergestuurde
ontwerpprocessen geleid tot nieuwe visies en verschijnselen in de architectuur?
-
In hoeverre is de videokunst verbonden met de massacultuur van onze tijd en hoe levert
zij daarop tevens kritisch commentaar?
2005
Kunst, kennis, kunde I
Voor het eindexamenjaar 2003 en 2004 (CSE Kg/kb voor VWO) zijn themabundels
uitgebracht met de titel Kunst, Kennis, Kunde: raakvlakken tussen kunst, wetenschap en
techniek, I en II. In juni 2004 verscheen een herziene versie van deel I, bestemd voor vwo-
leerlingen die in 2005 examen doen. Uitgever is de Citogroep in Arnhem (www.cito.nl).
Cultuurnetwerk Nederland heeft een groot deel van de bronnenbundels, behorende bij de
eindexamens tekenen/handvaardigheid/textiele werkvormen 1983 - 2001 gedigitaliseerd. En wel de
fragmenten die aansluiten op de thema's van CKV2. Zie http://bronnenbundels.cultuurnetwerk.nl/ Ook
de relevante gedeelten van de aanbiedingsteksten zijn gedigitaliseerd.
Meer informatie en verwijzingen naar bronnen: zie vakcommunity CKV2
http://static.kunstelo.nl/ckv2/community/ onder 'tehatex'.