Paul Gauguin

Gauguin werd in 1848 geboren in Parijs. Zijn ouders waren Spanjaarden met roots in Zuid-Amerika en zo kwam het, dat de jonge Paul tot rond zijn 15 jaar in de Peruviaanse hoofdstad Lima woonde. Later kwam hij terecht in de Franse marine en toen hij 22 jaar was, werd hij assistent bij een Parijse beursmakelaar.

Hij huwde in 1873 met de Deense Mette Gad en op korte tijd telde het gezin 5 kinderen. Vader Paul was een gewaardeerde beursmakelaar die zich ook interesseerde voor kunst. Hij verdiende een dikbelegde boterham en kon zich permitteren schilderijen en beeldhouwwerk te verzamelen. 

Een kwart van vele Parijse beursmakelaars gingen helaas failliet bij een beurscrash in 1882 en de baas van Paul Gauguin, de heer Gustave Arosa, was erbij. Paul stond op straat, vond geen job en verhuisde uiteindelijk in 1884 met heel zijn gezin naar Kopenhagen, waar zijn vrouw vandaan kwam. Een jaar nadien keerde hij terug naar Parijs. Zijn vrouw en kinderen bleven in Denemarken, het huwelijk viel uit elkaar.

Eenzaam en berooid rondzwervend in Parijs vatte Gauguin het idee op om zijn brood te verdienen als kunstschilder. Tevens leerde hij Annah kennen, een Javaanse die we op vele van zijn werken aantreffen. In deze moeilijke aanloopperiode als professioneel schilder leerde Gauguin de gebroeders Van Gogh kennen en het was Theo, de grote sponsor van Vincent, die ook Gauguin financieel steunde.

n 1887 ontmoetten deze twee met zichzelf en de buitenwereld worstelende kunstenaars elkaar in Parijs, ze voelen zich ondanks hun verschillen verwant. Korte tijd later vertrekt Van Gogh naar Arles in Zuid Frankrijk waar hij het zogenaamde Gele Huis huurt. Hier wil hij zijn droom realiseren; met verwante kunstenaars samenwerken in dit Atelier van het Zuiden, ver weg van de slechte invloeden van de grote stad. Uiteindelijk is het alleen Gauguin die zich bij hem voegt, in het najaar van 1988 werken ze negen weken zeer intensief samen, totdat ze na een hevige ruzie weer ieder huns weegs gaan. Het bleken twee onafscheidelijke ruziemakers te zijn geweest en uiteindelijk resulteerde al dat gebakkelei in een zelfmoordpoging van Paul en het afsnijden van een stuk oor door Vincent.  Vincent belandde in een instelling en Paul verliet de beschaving en trok naar Frans-Polynesië, met name Tahiti en de Markiezeneilanden.

Ondertussen was de Javaanse Annah uit beeld verdwenen om op Tahiti plaats te maken voor Paou’óura, die hem in 1899 zijn zoon Emile schenkt. In Polynesië bereikt Gauguin de toppen van zijn kunstenaarschap en is zijn tijd ver vooruit, zowel technisch als naar inhoud. 
In 1903, toen zijn zoon Emile 4 jaar was, stierf Paul Gauguin op 55-jarige leeftijd aan een combinatie van syphillis en een hartaanval. Dank zij een beurscrash is een kunstenaar opgestaan die zijn schaduw heeft geworpen op de generaties die na hem kwamen.  

In iedere studie over de invloed van de primitieve wereld op de moderne schilderkunst neemt Paul Gauguin duidelijk een belangrijke plaats in. Zijn naam is synoniem met een geografisch romanticisme, dat zijn bekoring nog niet verloren heeft en is ook symbolisch geworden voor het afwerpen van de verstikkende overvloed van de broeikascultuur van Europa. Het lijdt geen twijfel dat Gauguins invloed groot was. Omdat bij Gauguin leven en kunst met elkaar identiek zijn, is het niet alleen geoorloofd maar zelfs noodzakelijk om te proberen uit zijn eigen geschriften zijn houding tegenover het primitivisme te ontdekken. Dat Gauguin voelde dat het noodzakelijk was om over zichzelf te schrijven, om zich zowel uit te drukken via 'privé-dagboeken', geschreven met één oog naar het publiek als via zijn schilderkunst, geeft op zichzelf al aan, dat zijn relatie tot de primitieve wereld waarin hij had verkozen te leven, niet eenvoudig en direct was.

Paul Gauguin, Noa Noa, 1893-1895. Houtsnede

De toon van 'Noa Noa' en Avant et après' is er een van bewust verzet tegen een toekijkende wereld.

Zijn exotisme was er een dat dacht dat geluk elders was maar dat tegelijkertijd niet het weelderige en ingewikkeld exotische van de vroege 19de eeuw zocht maar het natuurlijke en eenvoudige.

De meest directe en duidelijke invloed van de primitieve kunst op het werk van Gauguin is te vinden in een aantal van zijn sculpturen en houtsneden, waarin hij gebruik maakt van decoratieve motieven, die voorkomen in het snijwerk in hout en been op de Marquesa-eilanden.

Dit wordt voornamelijk aangetroffen op gedecoreerde knotsen en voetsteunen op stelten en bestaat veelal uit de gehurkte, halfzittende figuur van de voorouderlijke 'tiki', die heilig of werelds kan zijn en uit stileringen van het gezicht of afzonderlijke delen van het gezicht, waarbij het meest gebruikte patroon de omtrek van de twee ogen is, met de lijnen van de neus en uitstekende neusvleugels ertussenin.

Hoewel zijn schilderkunst onze grootste aandacht heeft, hebben we doelbewust Gauguins kunst benaderd via zijn houtsneden en houtsculptuur. Het gebruik van deze materialen is op zichzelf al veelbetekenend omdat zij het bereiken van directe en onmiddellijke effecten mogelijk maken met eenvoudige middelen. Vooral de houtsnede is bij uitstek geschikt voor de kunstenaar die vereenvoudiging nastreeft. In de schilderijen, zijn belangrijkste uitdrukkingsvorm, is zijn houding ten opzichte van het primitieve niet wezenlijk verschillend, hoewel er minder elementen in zitten, die ontleend zijn aan kunst uit de Zuidzee-eilanden en er bijna geen directe overzetting van Polynesische motieven in is. De verschillende figuren die Polynesische goden moeten weergeven, geven niet alleen de goden zelf weer maar Gauguins idee over de manier waarop de inboorlingen hen wilden weergeven. (...)

Er is een andere kant aan Gauguins weergave van het primitieve, die misschien even ver bezijden de waarheid ligt als zijn 'barbaarse' interpretatie en toch volledig het tegenovergestelde. Aan de ene kant wilde hij het exotische en mysterieuze tot uiting brengen en liet hij zich breedvoerig uit over de persoonlijke vrijheid, die mogelijk was bij de kinderen der natuur tegenover de 'beschaafde' beperkingen van de maatschappij, gezin en kerk, geïnstitutionaliseerd en hypocriet. Dit is één van de steeds terugkerende thema's in zijn geschriften.

Aan de andere kant vertaalt hij veel Polynesische voorstellingen in Christelijke termen, waarbij hij de inheemse bewoners verandert in historische figuren uit de kerkgeschiedenis. Op deze manier beeldde Gauguin de eenheid tussen het Christelijke en het Polynesische geloof uit.

 

Hoewel het resultaat enige relatie heeft met de Marquesa-manier van stileren, is het duidelijk dat Gauguin het type zelf ontwikkelde. In Marquesa-sculptuur wordt generalisering bereikt door de oorspronkelijke contouren geometrisch en hoekig te maken, zodat de vorm nooit die van een individu is, laat staan de weergave van een levend persoon. Bij Gauguin echter blijft er, hoewel de contouren vloeiend en vereenvoudigd zijn om ze in te passen in het ovaal van het hoofd, een intensiteit van het individuele karakter, die door de golvende vormen van de rest van het lichaam uitgedragen wordt. Niettemin heeft hij zijn idolen een symbolische afstandelijkheid gegeven, waardoor hij de dreigende, schrikaanjagende kenmerken opriep waarmee hij de sfeer van de primitieve religie meende weer te geven. Voor alle zekerheid: dit idee van primitieve religie heeft weinig te maken met de nogal vrolijke mythologie van de Society-eilanden maar benadrukt het eclecticisme van Gauguins ideeën en hoe bevooroordeeld hij naar Oceanië kwam.

Uit: Robert Goldwater, The primitivism in modern art. Oorspr. uitg. 1938