Vondelpark Amsterdam

Het concept van de tuinstad

Alhoewel in de negentiende-eeuwse stad af en toe ook parken te vinden waren, verliep het allerminst planmatig. Parken namen in de West-Europese steden al sinds de achttiende eeuw een belangrijke plaats in. Oorspronkelijk waren ze afgesloten groene ruimten voor de jacht van koning of adel. Het woord park is afgeleid van parricus, wat omheinde, afgesloten ruimte betekent. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw werd het steeds meer de gewoonte ze op bepaalde tijden open te stellen voor het publiek. Langzamerhand ging de publieke functie overheersen en werd een park een openbare gelegenheid. Soms ging dit gepaard met de opkomst van allerlei vormen van vermaak, tot prostitutie toe. Voorbeelden van een dergelijke ontwikkeling zijn te vinden in het Weense Prater en in het Londense Vauxhall. De oorspronkelijke classicistische, strenge tuinaanleg van de zeventiende eeuw die afkomstig was uit Frankrijk, maakte plaats voor een vrijere, romantische stijl, die ook wel de Engelse stijl werd genoemd.

De negentiende-eeuwse parkaanleg was veelal het werk van particulieren, die de aanleg van het park financierden met de aanleg van een villawijk in de buurt. Een bekend voorbeeld in Nederland is het Vondelpark in Amsterdam. Een enkele keer had parkaanleg ook een sociale functie, zoals bij het Agnetapark in Delft het geval was, waar een rijke fabrikant huizen voor zijn arbeiders had gebouwd. Als die rijkere potentiële bewoners er niet of nauwelijks waren, zoals in Rotterdam, kwam een park vaak slechts toevallig of zeer schoorvoetend tot stand. Nog in 1875 kon een gemeenteraadslid bij de begrotingsbehandeling opmerken dat Rotterdam geen behoefte had aan bomen, maar wel aan havens. Het Park werd uiteindelijk gerealiseerd, omdat er grote hoeveelheden slib vrij kwamen bij de aanleg van de Maas- en de Rijnhaven en de gronden aan de overkant van de Maas gebruikt konden worden voor opslag.

Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw begon de liberale houding ten opzichte van groen in de stad langzaam te veranderen. Meer en meer begon groen een zaak te worden van het openbaar bestuur. Min of meer onafhankelijk van elkaar ontwikkelde zich toen in Engeland en Duitsland de gedachte van tuinsteden. Voor een deel gingen deze denkbeelden terug op al bestaande ontwikkelingen.

arbeidersbuurt 19de eeuw Engeland

In de tweede helft van de negentiende eeuw werden er vooral in Amerika steeds vaker pleasure grounds aangelegd. Deze pleasure grounds werden beheerd door park commissioners. De filosofie achter dit soort parkachtige aanleg was sterk anti-urbaan. Het had te maken met de groeiende afkeer van grote steden, in combinatie met de specifiek Amerikaanse ideologische metafoor van de vrije wildernis en ruimte. De parken waren niet vergelijkbaar met de stadsparken in Europa, maar uitingen van een Amerikaans anti-stedelijk gevoel. De parken waren stukjes platteland met frisse lucht, ligweides, meren en zonneschijn, midden in de stad.

De Europese parken bleven dichter bij hun wortels, een mengsel van adellijke (de oorsprong van het park was tenslotte een afgescheiden jachtgebied voor de adel) en burgerlijke (verpozing na een druk bestaan) levensstijl. In Amerika werd het romantische ideaal dat een park goed zou zijn voor het lichaam, maar ook voor de moraal, zeer sterk beklemtoond. Ze waren dan ook bedoeld om er een hele dag door te brengen. Er waren podia voor muziek en anders dan in Europa was reclame er taboe.

Het was vooral de Amerikaanse landschapsarchitect Frederick Law Olmsted die - hoewel gèinspireerd door Europese voorbeelden, zoals Birkenhead in Engeland - pleitte voor de aanleg van groene longen die vanaf het platteland diep in de stad zouden moeten doordringen, parkways. Een echte trendsetter zou zijn aanleg van Central Park in New York worden.

De parkways waren een poging om een deel van de urban crisis op te lossen. De groene longen zouden een remedie kunnen vormen voor de belangrijkste vraagstukken van de stedelijke samenleving: de bedreigde volksgezondheid, de zogenaamde sociale kwestie en het verloederde stadsbeeld als gevolg van anarchistische bouwplannen

De literatuur over de urban crisis zwol tegen het einde van de negentiende eeuw aan. 
  • In Duitsland beschreef Theodor Fritsch in zijn boek Die Stadt der Zukunft(1896) een in zijn ogen ideale oplossing. Hij greep daarbij terug op oudere beschrijvingen zoals onder meer de Happy Colony van Pemberton (1854) en de Hygia van Richardson (1875). 
  • In diezelfde tijd verscheen van de hand van een Engelsman Ebenezer Howard het boek To-morrow. A Peaceful Path to Real Reform (1898), in 1902 herzien en onder de naam Garden Cities of To-morrow opnieuw uitgegeven. Dit boek werd gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw richtinggevend voor de discussie over de ontwikkeling van steden en stadsplanning. Howard zocht de oplossingen heel typerend in het afremmen van de groei van de grote steden. De problemen van de grote stad moesten bestreden worden door een alternatief te bieden, door naar een goede vormgeving te zoeken in combinatie met sturing van overheidswege. Overheidsingrijpen werd niet langer bestreden, maar juist gepropageerd.

Samenstelling bronmateriaal  ten behoeve van tehatex 2003/2005 en het nieuwe vak ckv-2/3 uit het algemeen deel  voor havo en atheneum. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.

10/05/2005 last update