![]() |
Gentile Bellini
(ca 1429 – 1507) Venetiaanse kunstschilder Hij behoorde tot de schilderfamilie Bellini: Jacopo Bellini was zijn vader en Giovanni Bellini zijn broer. |
||
Zijn werk omvat de grote decoratie van de Scuola Grande Di
San Marco samen met zijn broer Giovanni. In 1478
werd hij door de regering van Venetië opgedragen om naar
Constantinopel te gaan om sultan
Mehmet II te schilderen. Later verschenen oosterse
invloeden van de islamitische schildertraditie in verscheidene van
zijn schilderijen.
|
|||
Giorgio Vasari schrijft in 1550
over dit portret: Niet lang daarna nam een ambassadeur een aantal portretten mee naar Turkije, voor de Grote Turk en ze brachten bij deze keizer zoveel verbazing en verwondering teweeg dat hij ze, hoewel schilderingen bij de mohammedaanse wet zijn verboden, zeer welwillend aannam, waarbij hij niet ophield het uit deze werken blijkende vakmanschap en meesterschap te roemen; en wat meer is, hij vroeg of men hem de meester zelf zou willen zenden. Waarop de Senaat, overwegende dat Giovanni een leeftijd had bereikt waarop men moeilijk allerlei ongemakken verdraagt nog afgezien van het feit dat zij hun stad een dergelijk man niet wilden onthouden, want hij was in die tijd druk bezig in de bovengenoemde zaal van de Grote Raad, besloot zijn broer Gentile naar Turkije te sturen, ervan uitgaande dat deze het even goed zou doen als Giovanni. En nadat Gentile zijn voorbereidingen had getroffen, voeren zij hem op hun galeien veilig en wel naar Constantinopel; daar werd hij door de gezant van de Signoria voorgesteld aan Mehmed, die hem vriendelijk ontving en hem, als iets nieuws, hartelijk bejegende, vooral nadat hij de vorst een prachtig schilderij, dat deze bewonderde, had aangeboden en Mehmed kon er met zijn verstand niet bij dat een sterfelijk mens als het ware zoveel goddelijkheid bezat dat hij de dingen der natuur zo levendig kon uitdrukken. |
|||
Gentile was daar nog niet lang of hij portretteerde keizer Mehmed zelf, naar het leven en zo goed dat het als een wonder werd beschouwd. Nadat de keizer een groot aantal blijken van zijn kunnen had gezien, vroeg hij Gentile of deze de moed bezat een zelfportret te vervaardigen, en na hierop bevestigend te hebben geantwoord, had de schilder dit portret, met behulp van een spiegel, reeds na enkele dagen gereed, en het was zo goed dat het leek te leven; toen hij het naar de soeverein bracht, was diens bewondering zo groot dat hij alleen nog maar kon denken dat er een of andere goddelijke geest in Gentile huisde. | |||
En ware het niet zo geweest dat het de Turken, zoals gezegd, wettelijk verboden is de schilderkunst uit te oefenen, dan had Gentile van de keizer nooit toestemming gekregen weer te vertrekken. Maar of het nu was uit vrees dat men zou gaan morren, of om een andere reden, op zekere dag liet Mehmed hem bij zich komen, en na hem eerst te hebben bedankt voor al zijn blijken van hoffelijkheid, prees hij hem hogelijk als een voortreffelijk man; vervolgens zei hij hem dat hij om willekeurig welke gunst mocht vragen en deze zou hem worden verleend, waarop Gentile, bescheiden en rechtschapen als hij was, niets anders verlangde dan een welwillende brief waarmee de keizer hem zou aanbevelen bij de Doorluchtige Senaat en de Hoogmogende Signoria van Venetië, zijn vaderstad. Dit geschiedde met alle mogelijke hartelijkheid, waarna hij eervolle geschenken ontving, geridderd werd en verlof kreeg om te vertrekken. | |||
En naast de overige dingen die hem bij zijn vertrek door de soeverein werden geschonken, nog afgezien van vele voorrechten, kreeg hij een op Turkse wijze vervaardigde ketting omgehangen, met een waarde van tweehonderdvijftig gouden scudi, en deze bevindt zich nog steeds bij zijn erfgenamen te Venetië. Na uit Constantinopel te zijn vertrokken, reisde Gentile bijzonder voorspoedig naar Venetië terug, waar hij door zijn broer Giovanni en door bijna de gehele stad met blijdschap werd ontvangen, waarbij een ieder zich verheugde over alle eer die Mehmed zijn talent had bewezen. Toen hij vervolgens zijn opwachting maakte bij de doge en bij de Signoria, werd hij heel welwillend ontvangen, en zij prezen hem omdat hij de keizer, naar hun wens, veel voldoening had verschaft. En om uit te drukken hoeveel waarde zij hechtten aan de brieven waarin deze vorst hem had aanbevolen, kenden zij Gentile een jaargeld toe van tweehonderd scudi, dat hem zijn leven lang werd uitgekeerd. Na zijn thuiskomst heeft Gentile niet veel meer gewerkt. Ten slotte liep hij reeds tegen de tachtig ging hij, na deze en vele andere werken tot stand te hebben gebracht, over tot het andere leven. | |||
|