zoeken
mail a friend








Vissen in de Noordzee

In de Noordzee leven ongeveer 200 vissoorten. Een paar daarvan zijn welbekend van de eettafel: haring, kabeljauw en schol. Nederlanders eten per jaar gemiddeld 14 kilo vis, evenveel als kaas.

Alle vissen zwemmen, maar er zijn wel grote verschillen in het zwemgedrag. Stayers als makreel, haring en sprot kunnen lange tijd behoorlijk snel zwemmen. Kabeljauw, schelvis, tong en schol zijn echte sprinters: zij kunnen slechts korte tijd snel zwemmen. Dit verschil is goed te zien aan de spieren. Bij stayers zijn de spieren goed doorbloed (rood). Sprinters hebben witte spieren die snel uitgeput raken.

Tong. EcoMare, Johan Reydon
Elke vissoort verblijft bij voorkeur op die plaatsen waar het voedsel van zijn keuze te vinden is. Haring, makreel en sprot bijvoorbeeld leven in de bovenste waterlaag, meestal in grote scholen. Hun voedsel bestaat uit plankton of kleine vis. Deze bewoners van open zee noemt men pelagische vissen. Ze hebben vaak een typische kleur om niet op te vallen voor roofvijanden: een groenblauwe rug en een zilverwitte buik. Voor zeevogels is de vis slecht te onderscheiden in het groenblauwe oppervlaktewater. Van onderen gezien valt het dier weg tegen het heldere licht van boven.

 
 Schol. EcoMare, Sytske Dijksen
Bodemvissen, zoals schol en tong, leven op de zeebodem en voeden zich met bodemdieren en kleine vissoorten. Om beter gecamoufleerd te zijn, hebben ze vaak een kleurpatroon dat overeenkomt met de zeebodem ter plekke. Tarbotten kunnen zelfs hun kleur aan de omgeving aanpassen! Bodemvissen graven zich ook vaak in.

 
Tarbot. EcoMare, Johan Reydon
Roofvissen voeden zich met kleinere vissen. Zij kunnen zich zowel bij de bodem (kabeljauw en schelvis) als dicht bij het wateroppervlak (geep, zeebaars en wijting) ophouden. Voor hun rol als rover zijn ze goed toegerust: het zijn snelle zwemmers met een grote bek en vaak scherpe, naar achteren gerichte tanden.

Voortplanting
Vissen hebben vaak veel nakomelingen, vooral die soorten waarvan de eitjes vrij in het water zweven. Een kabeljauw legt tot één miljoen eitjes per jaar. Veel viseitjes en -larven worden namelijk opgegeten door allerlei dieren. Maar een klein deel groeit uit tot volwassen vis. Bij soorten als haring en zandspiering worden de eieren op de zeebodem afgezet. De eitjes zijn minder kwetsbaar, zodat deze vissen met minder toe kunnen. Zo produceert de haring per jaar slechts 30.000 eitjes. Andere soorten, zoals de hondshaai en stekelrog, leggen nog minder eieren, zo'n 140 stuks.
Vissen hebben voor hun voortplanting vaste stekken. Zo zetten haringen hun eieren (kuit) alleen af op grind of schelpenbanken, o.a. voor de Engelse en Schotse kust. Na het bevruchten van de eitjes door de mannetjes met zaad (hom) gaan de volwassen vissen weer terug naar de noordelijke en centrale Noordzee. Zandspieringen leggen hun eitjes in het zand.

De eieren en larven van haring, kabeljauw, platvissen en veel andere soorten horen bij het dierlijk (of zoö-)plankton. Ze leven in de bovenste waterlagen van de zee, en eten voornamelijk roeipootkreeftjes. Als ze groter worden kunnen ze zich onafhankelijk van de waterstromen voortbewegen en verlaten de wereld van het plankton. Soorten als haring en sprot gaan nu zelf de grotere planktondieren eten. De pijlworm is voor de haring eerst een roofvijand en later een prooi.

In Nederland zijn talloze Noordzeevissen en andere dieren die in de zee wonen te bewonderen bij de verschillende zeeaquaria.


Instelling:
Ecomare

Publicatiedatum:
6 juli 2004