zoeken
mail a friend








Hollandse kunstenaars in Italië

De aandacht voor de rijke cultuur van Italië en de vele kunstuitingen die er  te bewonderen zijn, is niet typisch voor onze tijd. Vanaf het begin van de zestiende eeuw was dit land al het einddoel van de reis die veel kunstenaars maakten om kunstwerken uit de Oudheid en de Renaissance te bestuderen. Vaak diende die reis, die later ook wel de Grand Tour werd genoemd, als afronding van hun opleiding. Zij eindigde vrijwel altijd met een langer - soms jarenlang - verblijf in Rome. Een educatief verblijf in deze stad werd later ook van overheidswege gestimuleerd. Onder Lodewijk Napoleon werd in 1807, naar Frans voorbeeld, de Prix de Rome ingesteld. Hiermee konden kunstenaars een studiebeurs naar Italië winnen.

Cornelis van Poelenburch, Landschap met de vlucht naar Egypte, 1625, Centraal Museum, Utrecht  

Italianisanten
In de 16de eeuw ging de interesse van de reizende kunstenaars vooral uit naar het kopiëren van de overblijfselen uit de antieke cultuur. De Fiamminghi, zoals de Hollanders, Duitsers en Vlamingen werden genoemd, werden in Italië gevraagd om landschappen te schilderen in de fresco's van Italiaanse paleizen en kerken. Deze schilderingen hadden vaak een religieus karakter. In de zeventiende eeuw legden veel Hollandse en Vlaamse kunstenaars zich toe op het weergeven van het Italiaanse landschap en het volksleven. Na terugkeer in Nederland bleef een aantal van hen Italiaans ogende landschappen schilderen. Deze 17de-eeuwse schilders worden Italianisanten genoemd.
Kunstenaars als Paul Bril (1554-1626) en Cornelis van Poelenburch,(1594/1595-1667), die naar Rome reisden, schilderden Romeinse architectuur en ruïnes of havenscènes, maar ook bossen en berglandschappen met een levendige en pittoreske stoffering van allerlei dieren en mensen. Deze stijl kwam voort uit het Noordelijke specialisme om landschappen te schilderen. Vaak zijn het genretaferelen, maar soms geven de schilderijen ook een religieus of mythologisch verhaal weer. De schilders probeerden in hun werk de Italiaanse atmosfeer en het effect van het Italiaanse zonlicht na te bootsen door onder meer sterke lichtdonkercontrasten aan te brengen. Met het schilderen van scènes met duidelijk Italiaanse elementen onder de schitterende Italiaanse zon, stonden zij aan het begin van de zogenaamde italianiserende schilderstijl.

Pieter van Laer, Een herder en wasvrouwen bij een bron, 1630 tot 1642, Rijksmuseum Amsterdam

Volksleven
Herders, vee, wasvrouwen, bedelaars, ambachtslieden en straatventers, allen gesitueerd in alledaagse taferelen, spelen een belangrijke rol in de italianiserende landschappen van de Haarlemse Pieter van Laer (1599-1639). Zij zijn doorgaans afgebeeld in donkere tinten en met sterke lichtdonkercontrasten. Omdat Van Laer een bochel had, werd hij in Italië Bamboccio genoemd (wat zoiets betekent als lappenpop) en zijn schilderijen bambocciaden. Zijn werk werd veel nagevolgd, ook door Italiaanse en Franse kunstenaars. Deze artiesten worden bamboccianten genoemd. Hun Romeinse collega's die verenigd waren in het St. Lucasgilde keken op hen neer omdat zij zoiets onwaardigs als het Italiaanse volksleven als onderwerp voor hun werk kozen, terwijl de gildeleden verheven mythologische, historische of religieuze verhalen uitbeeldden. Toch waren de bambocciaden bijzonder populair in Rome, en kon het gilde niet voorkomen dat zij buiten dit instituut om grif van de hand gingen.

Schildersbent
De vele Hollandse en Vlaamse schilders die zich in de 17de en 18de eeuw voor korte of langere tijd in Rome vestigden, kwamen bij elkaar in een vereniging met de naam Schildersbent. Doel van dit informele genootschap was elkaar onderling te ondersteunen in de buitenlandse omgeving, maar ook om gezellige samenkomsten te organiseren waarbij de wijn doorgaans rijkelijk vloeide. Berucht waren de doopfeesten waarbij schilders die net in Rome aankwamen, werden ontgroend en een zogenaamde Bentnaam kregen. Voortaan hoorden ze dan bij de Bentveugels, zoals de kunstenaars zichzelf noemden. Pieter van Laer verwierf in deze groep zijn bijnaam Bamboccio. In 1720 werd de vereniging bij pauselijk decreet verboden vanwege de vele onregelmatigheden die zich vooral bij de feesten voordeden.

Jan Both, Landschap met rustende reizigers en een ossenwagen ca 1645, Centraal Museum, Utrecht

Capriccio
Opmerkelijk is dat veel kunstenaars - zoals Jan Both (gestorven 1652), Jan Baptist Weenix (1621 - 1659) en Jan Asselijn (1610 - 1652) - als zij weer terug zijn in de Nederlanden verder gaan met het schilderen in de italianiserende trant. Vaak combineren zij allerlei elementen uit landschappen en architectuur tot nieuwe fantasielandschappen. In Italië kende men dit fenomeen ook en werden deze schilderijen capriccios genoemd. Er zijn ook kunstenaars die wij nu Italianisanten noemen die zelf nooit in Italië zijn geweest. Zij maakten gebruik van het werk van collega's die de reis wel hadden ondernomen om hun italianiserende landschappen te componeren. Bij de uitwisseling en verspreiding van veel gebruikte elementen speelde grafiek een belangrijke rol. Zo werden er al vanaf de 16de eeuw series prenten uitgegeven van landschappen met Romeinse ruïnes en met vee, waaruit schilders inspiratie konden putten voor hun eigen composities.

Hanneke Prins

Literatuur
Da Pompeï a Roma, De Oudheid herontdekt, Tentoonstellingscatalogus Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, 9 oktober 2003 - 9 februari 2004.
Albert Blankert, Caravaggisten en Italianisanten uit Nederlands bezit, Tentoonstellingscatalogus, Centraal Museum Utrecht 2001.
Italianisanten en bamboccianten, Het Italianiserend landschap en genre door Nederlandse kunstenaars uit de zeventiende eeuw, samenstelling Guido Jansen en Ger Luijten, Tentoonstellingscatalogus Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam, 1988.
Albert Blankert, Nederlandse 17e Eeuwse Italianiserende Landschapschilders, Soest 1978.
G.J. Hoogewerff, De Bentvueghels, Den Haag 1952.


Instelling:
Digitaal Erfgoed Nederland

Publicatiedatum:
15 november 2004