Peter Paul Rubens aan William Trumbull |
|
Bijna alle bewaard gebleven brieven van Rubens gaan over zaken of over diplomatieke missies. In de brief aan William Trumbull zegt Rubens ook iets over zijn opvattingen als kunstenaar wat betreft grote formaten van schilderijen. Uit: P.P. Rubens, Brief aan William Trumbull. in: R. Goldwater, Artists on Art. Londen 1972 |
|
|
|
Zoals uit onderstaande inleiding blijkt had Rubens er niets op tegen werken te vervaardigen voor kerkelijke opdrachtgevers, maar dan wel volgens de maatstaven van de klassieke oudheid. Uit: P.P. Rubens, Inleiding op de Palazzi di Genova |
|
We zien hoe de architecturale stijl die men Barbaars of Gotisch noemt in onze streken geleidelijk veroudert en verdwijnt, we zien hoe de verfijnde geesten tot meerdere eer en verfraaiing van het vaderland de architectuur invoeren die de ware symmetrie bezit en zich naar de voorschriften uit de Griekse en Romeins Oudheid schikt. We zien er een voorbeeld van in de prachtige kerken die de eerbiedwaardige Sociëteit van Jezus in Brussel en Antwerpen heeft opgericht, Ongetwijfeld is het terecht en in dienst van de waardigheid van de goddelijke eredienst dat men begonnen is de tempels in een betere stijl te veranderen. |
|
Rubens is zozeer de schilder van Antwerpen, zo'n glorierijk aspect van die stad, dat men automatisch geneigd is zijn persoonlijke productiviteit en voorspoed over te dragen op de stad als geheel. In feite was er sprake van een wrange tegenstelling: terwijl Rubens opklom naar de hoogste toppen van het succes, ging de stad Antwerpen - ooit de grootste haven en de rijkste stad van Noord-Europa -langzaam ten onder. Sir Dudley Carleton de Engelse ambassadeur in 's-Gravenhage met wie Rubens later nauwe contacten zou hebben, bezocht Antwerpen in 1676, hij schreef: |
|
|
|
Maar voor de kunstenaar zag de toekomst er veelbelovend uit. De schade die de protestantse revolutie had aangericht leidde, mede dankzij de door de jezuïeten aangewakkerde en van regeringswege gesteunde Contrareformatie, tot grootschalige bouwactiviteiten waarbij vooral het herstel van de vernielde kerkdecoraties voor de schilder interessante opdrachten kon opleveren. Daarnaast werd Rubens direct na zijn aankomst benaderd door het stadsbestuur en rijke kunstminnende kooplieden die graag een schilderij van hem wilden kopen. Een dergelijke overvloed aan mogelijkheden zal ongetwijfeld een doorslaggevende rol hebben gespeeld in zijn keuze voor Vlaanderen in plaats van Italië. ( ... ) Als hij besloot in Antwerpen te blijven, zou hij onder meer een besluit moeten nemen omtrent het aanbod van Albrecht en Isabella om hofschilder te worden. In Italië en Spanje had hij ervaren wat het hofleven inhield en hij wist maar al te goed hoe afstompend en kleinzielig het in die besloten kringen rond een alleenheerser bijna onvermijdelijk toeging. Zoals hijzelf zei. Ik voel er weinig voor weer hoveling te worden. Hij wilde vrij zijn in zijn ideeën en daden. Iets daarvan moeten de aartshertogen hebben aangevoeld, want hoewel zij hem maakten tot 'een lid van hun hofhouding en hem kluisterden met ketenen van goud', verplichtte dat Rubens slechts tot de aanvaarding van een jaargeld van 500 florijnen en 'de rechten, privilegiën, vrijdommen, vrijstellingen en franchises' die golden voor ieder lid van het aartshertogelijk hof. Bovendien werd hij ontheven van de verplichting om zich aan het hof te Brussel te vestigen; hij mocht ais vrij man in Antwerpen blijven en had permissie 'zijn kunst te onderwijzen aan wie hij wilde, zonder acht te slaan op de reglementen van het gilde.' De zelfstandigheid ten opzichte van het gilde verhoogde niet alleen Rubens' maatschappelijke status doordat hij niet langer met een organisatie van ambachtslieden werd geassocieerd, maar bood tevens grote praktische voordelen:
|
|
Het meest gedetailleerde verslag van zijn 'levensstijl' wordt geleverd door De Piles, op grond van wat Rubens' neef hem had verteld: |
|
Hij stond alle dagen om vier uur 's morgens op en had de gewoonte zijn dag te beginnen met het bijwonen van de mis, tenzij de jicht waarvan hij veel last had hem dat belette; daarna zette hij zich aan het werk, met naast zich steevast een bezoldigde voorlezer die hardop voorlas uit een gekozen boek, gewoonlijk Plutarchus, Livius of Seneca. Omdat zijn werk hem zeer ter harte ging was zijn leefwijze daarop ingesteld, zonder zijn gezondheid te schaden; om die reden at hij weinig bij het middagmaal uit angst dat de vleesdampen zijn concentratie zouden verstoren en hij, teruggekeerd tot zijn werk, het vlees niet goed zou verteren. Hij werkte voort tot vijf uur in de middag en besteeg dan het paard om buiten de stad of op de vestingwallen van de frisse buitenlucht te genieten, of hij ondernam een andere bezigheid die zijn geest ontspande. Teruggekomen van zijn rit trof hij gewoonlijk enkele vrienden aan, die bleven dineren en hem het tafelen veraangenaamden. Hij behield altijd een sterke aversie tegen overmatig wijngebruik en luxe, evenals tegen het gokspel. Zijn grootste genoegens waren het rijden op een fraai Spaans paard, het lezen van een boek en het bekijken van zijn munten, agaten, kornalijnen en andere gegraveerde stenen, waarvan hij een mooie collectie bezat. |