Paolo Toscanelli

Architectonische wonderen zoals Filippo Brunelleschi's in Florence koepel zijn dikwijls het onderwerp van nieuw wetenschappelijk onderzoek omdat hun unieke bouwwijze en afmetingen kunnen dienen om nieuwe theorieën en technieken te beproeven. Galilei liet kanonskogels van de scheve toren van Pisa vallen om aanschouwelijk te maken dat alle lichamen dezelfde valsnelheid hebben, ongeacht hun omvang. Honderden jaren later bestudeerde Gustave Eiffel de aërodynamica op de top van zijn toren (waar regelmatig windsnelheden van meer dan honderdzestig kilometer per uur worden gemeten) en hij kon bewijzen dat de zuigende beweging over het oppervlak van de bovenkant van een vleugel belangrijker is voor het vliegvermogen van een vliegtuig dan de luchtdruk onder de vleugel. De koepel van de Santa Maria del Fiore droeg op dezelfde manier bij tot wetenschappelijk onderzoek, alleen diende de vergaarde kennis in dit geval niet het vervoer door de lucht maar het reizen over de oceaan.
  Reconstructie van de kaart van Toscanelli: (geel)

Op de achtergrond (wit) zie je de werkelijke situatie

 

Paolo Toscanelli was een van de voornaamste wiskundigen en sterrenkundigen van de eeuw. Hij schijnt ongeveer in 1425 met Filippo in contact te zijn gekomen en later zou hij zijn vriendschap met Brunelleschi als de belangrijkste samenwerking in zijn leven betitelen. Net als Filippo bleef Toscanelli vrijgezel en ook hij had geen innemend uiterlijk, gezegend als hij was met dikke lippen, een haakneus en een terugwijkende kin. Hij was weliswaar bemiddeld, maar hij taalde niet naar gerieflijkheid en sliep op een plank naast zijn werktafel en hield zich aan een vegetarisch diëet. Hij was in Padua opgeleid tot arts maar het grootste deel van zijn tijd tuurde hij naar de hemel en voerde hij ingewikkelde berekeningen uit. Hij onderwees Filippo de Euclidische meetkunde en later zou hem terugbetalen voor deze gunst zonder het te weten door hem bij te staan bij zijn observaties van hemellichamen.

In 1475 klom Toscanelli geinspireerd door de hoogte van de koepel naar boven en plaatste daar aan de voet van de lantaarn met goedkeuring van de Opera del Duomo een bronzen plaat. Deze was dusdanig gevormd dat een bundel zonlicht door een opening in het midden van de plaat drong om ongeveer honderd meter lager op een speciale schaalverdeling op de vloer van de kathedraal te belanden, die was aangebracht op een steen in de Kruiskapel. De Santa Maria del Fiore was op die manier veranderd in een reusachtige zonnewijzer.Dit instrument zou van wezenlijk belang blijken te zijn voor de geschiedenis van de sterrenkunde.

Door de hoogte en stevige bouwwijze van de dom kon Toscanelli een zeer verfijnde kennis vergaren over de beweging van de zon (of liever, over de loopbaan van de aarde rond de zon) en met behulp daarvan kon hij met een veel grotere nauwkeurigheid dan voordien mogelijk was het precieze ogenblik berekenen van het zomersolstitium en van de voorjaarsequinox. Deze berekeningen dienden mede een kerkelijk doel omdat nu religieuze feestdagen, zoals Pasen, nauwkeurig konden worden vastgelegd, maar ze hadden ook een toepassing die veel verder zou reiken. Nadat Hendrik de Zeevaarder in 1419 zijn school voor zeelieden in Sagres had gesticht, hadden de Portugezen ettelijke ontdekkingsreizen ondernomen in het oostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan, waarbij zij gebruik maakten van een scheepstype dat karveel werd genoemd, een licht, snel schip dat tegen de wind in kon varen. Deze tochten wierpen velerlei vruchten af. Portugese zeevaarders in Hendriks dienst hadden de twee verste eilanden van de Azoren verkend (die in 1427 werden ontdekt) en ze waren langs het grootste gedeelte van de West- Afrikaanse kust gevaren. De Kaapverdische Eilanden voor de Afrikaanse kust werden waargenomen in 1456 en vijftien jaar later overschreden Portugese zeelieden voor het eerst de evenaar. Maar achter de horizon bevonden zich nog aanlokkelijker doelen. Eilanden met namen als Brasil, Antillia en Zacton waren bekend uit legenden, maar niemand had ze ooit te zien gekregen. Vooral het laatstgenoemde eiland zou rijk aan specerijen zijn.

Deze oceaanreizen konden zonder astronomische hulp niet worden ondernomen. Zeelieden konden afgaande op de sterren onbekende wateren bevaren en vervolgens hun ontdekkingen in kaart brengen. De navigatie op een betrekkelijk klein wateroppervlak zoals de Middellandse Zee kon nog worden uitgevoerd met kaarten waarop een schaalverdeling voor de afstanden was aangegeven en een patroon van twaalf kompasstreken (later uitgebreid tot zestien) die vanuit een punt in het midden, de zogenaamde windroos, naar alle windstreken uitwaaierden. De navigator trok op zo'n kaart een lijn tussen twee punten, zocht dan de bijbehorende windstreek - bijvoorbeeld een lijn die noordnoordoost liep - en volgde zijn koers aan de hand van het kompas. Om lengte- en breedtegraden hoefde men zich op deze schaal niet te bekommeren. Maar toen de Portugese zeelieden zich in onbekende wateren waagden langs de Afrikaanse Westkust, merkten ze dat deze eenvoudige methode niet meer opging. Daarmee begon de glorieuze periode van de astronomische navigatie.

Onmisbaar voor deze vorm van navigatie was het astrolabium, een instrument waarmee de sterrenkundigen de stand van de zon en de positie van andere hemellichamen ten opzichte van de zon bepaalden. In het midden van de vijftiende eeuw werd het ook gebruikt door zeelieden om er hun positie op de oceaan mee te berekenen. De astronomische bepaling van de lengtegraad - een nauwkeurige berekening van afstanden van noord naar zuid - was onbetrouwbaar en daarom was de bepaling van de breedtegraad des te belangrijker voor de zeevaart en de cartografie. Zeelieden berekenden hun positie op de breedtegraad door met het astrolabium de hoek ten opzichte van de poolster te bepalen en te meten hoe groot de hoek was tussen de stand van de ster en de horizon. Maar naarmate ze dichter bij de evenaar kwamen, zonk de poolster verder aan de hemel en werd deze methode onbruikbaar. In plaats daarvan werd met het astrolabium de hoek van de zon boven de horizon om twaalf uur 's middags gemeten.
Dit was een eenvoudige berekening, maar er kleefde het schoonheidsfoutje aan dat de stand van de zon, net als die van de poolster, niet samenvalt met de hemelpool. Anders gezegd, geen van beide hemellichamen voor de navigatie met behulp van de sterren ligt regelrecht in het verlengde van de denkbeeldige aardas vanaf de noordpool. Om de breedtegraad van een streek te verkrijgen moest er een correctie worden toegepast op de waargenomen hoogte van de zon of de poolster. Een aantal dectinatietabellen die door astronomen voor dit doel waren samengesteld waren al in gebruik, met name de Alfonsijnse tabellen, die in 1252 in Spanje waren berekend door joodse sterrenkundigen. Deze tabellen stelden astronomen en zeevaarders in staat de stand van de zon en de poolster in alle wisselende seizoenen te berekenen, evenals de rnaans- en zonsverduisteringen en de coördinaten van alle planeten op elk willekeurig ogenblik. Twee eeuwen nadat deze tabellen waren samengesteld omvatten ze nog altijd ettelijke onnauwkeurigheden en waren ze toe aan een revisie. Toscanelli kon door zijn waarnemingen van de beweging van de zon - die hij had verricht met behulp van de koperen plaat bovenop de Santa Maria del Fiore - de Alfonsijnse tabellen verbeteren en bijstellen en daarmee kregen de zeelieden en cartografen een nauwkeuriger hulpmiddel in handen om hun positie te bepalen.
Toscanelli had zelf bijzondere belangstelling voor kaarten en ontdekkingsreizen. In 1459 voerde hij vraaggesprekken met een aantal Portugese zeevaarders die India en de Afrikaanse Westkust kenden, om een nieuwe, nauwkeuriger wereldkaart te kunnen tekenen. Door deze kaart schijnt in Toscanelli's scherpe geest een ongekende en verbluffende gedachte te zijn opgekomen. Vijftien jaar later, hij was toen zevenenzeventig, schreef hij aan Martines, een vriend in Lissabon, die als schrijver aan het hof van koning Alfons van Portugal was aangesteld. Toscanclli drong er bij Martines op aan bij de koning interesse te wekken voor een nieuwe zeeroute naar India en hij verzekerde hem dat de Atlantische Oceaan de kortste verbinding met het specerijenrijk in het Oosten bood - dat wil zeggen, een kortere verbinding dan de route over het land die de kooplieden gewoonlijk namen. Het was nodig geworden nieuwe wegen te zoeken omdat de landroute naar India op sommige plaatsen voor Europeanen was afgesloten sinds de Turken in 1453 Constantinopel hadden bezet. Kennelijk was Toscanclli de eerste mens die ooit op de gedachte kwam westwaarts te reizen om in India te komen. Columbus heeft later deze route met succes bevaren!

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het algemeen deel  voor havo en atheneum. Overnemen voor commerciele doeleinden verboden. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Bron: de koepel van Brunelleschi Ross King. Amsterdam 2003 Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.
12/18/2014 last update