In de late Middeleeuwen werden architectuur theorieën op de meest uiteenlopende manieren op papier gezet.

Abt Suger van de Saint-Denis in Parijs geeft een beschrijving van de beslissingen die hij moest nemen toen hij voor her eerst gotische architectuur in zijn abdijkerk wilde laten opnemen.

In zijn uiteenzetting zijn twee onderwerpen van uitzonderlijk belang: de indrukwekkende uitstraling van een dergelijke schitterende architectuur, die de toeschouwer ontzag en dus geloof inboezemt en de eer, of eigenlijk veel meer de waarlijk roemrijke grootheid die de opdrachtgever, de koning van Frankrijk, wiens heiligdom en grafmonument de kerk was, ten deel valt door zo’n bouwwerk, maar ook, zo voegt hij er zelfbewust aan toe, de roem die de bouwer zelf, Suger, ten deel valt.

 

Francesco di Giorgio: in zijn boek zet hij de idee uiteen, dat een kerk gebaseerd is op de verhoudingen van het menselijke lichaam.

Die twee aspecten van vertoon van architectonische pracht waren geenszins nieuw, maar afkomstig van Vitruvius. Ze hadden al deel uitgemaakt van de christelijke religieuze architectuur sinds Constantijn de Grote. Tot op heden zijn deze aspecten leidmotieven in de architectuur-theorie. Belangrijke veranderingen vonden alleen maar plaats met betrekking tot de methode waarmee men die ontzagwekkendheid en zelfverheerlijking probeerde te realiseren.

 

Zelfs de felste criticus van de abt van Saint-Denis, Bernhard de Clairvaux, moest het indrukwekkende effect dat Suger met zïjn kerk had bereikt, erkennen. Berhard was van mening dat de duizelingwekkende vormen en vooral de verwrongen tronies van de waterspuwers en de bizarre monsters die hij de laat-Ro­maanse en vroeg-gotische architectuur hoorden, ervoor zorgden dat de arme monniken op een afschuwelijke manier werden afgeleid en zich niet meer konden concentreren op God. Hijzelf ijverde voor een architectuur met ingetogen pracht, een stijl die de bezinning en de liefde tot God kon stimuleren. Hij ontwikkelde een bepaalde bouwstijl waarbij de versiering in de architectuur zelf lag, een helder gevoel voor verhoudingen en harmonie. Om die architectuur tot haar recht te doen komen, sprak hij zich uit voor soortgelijke lichteffecten als Suger had bedacht, maar dan met ramen met helder glas. Deze ramen moesten de bouwkunstige vormen onderstrepen in plaats van ze te versluieren en ze moesten het interieur in een licht doen baden dat even helder was als de witte pijen van de cisterciënzers.

Bernhards voorkeur voor vorm en indeling van het bouwwerk boven versiering vormde de basis voor de eerste bouwers in laat-middeleeuws Italië die zich expliciet bezighielden met esthetische aspecten, te weten de franciscanen. De bescheiden locaties en de duidelijke boodschap van die zorgvuldig geproportioneerde architectuur, waaraan nu ook verhalende versieringen werden toegevoegd, droegen wezenlijk bij tot het succes dat de broeders hadden bij de bewoners van de Italiaanse steden. Bouwloges (soort vereniging) als de Opera del Duomo in Florence zagen zich gedwongen die uitgangspunten over te nemen om te kunnen concurreren met de bouwwerken van de bedelorden aan de rand van de stad. De Florentijnse Opera oriënteerde zich op deze ideeën voor de bouw van zijn dom. De brede proporties van de Santa Croce werden overgenomen en onder andere toegepast op de voorgevel van de dom, de klokketoren en de Orsanmichele.

In die stijl sierden zelfs sculpturen, reliëfs en soms ook muurschilderingen op de hoeken van straten uitgevoerd, met afbeeldingen van Christus en de profeten uit het Oude Testament, maar vooral van de Heilige Maagd. Zc gaven ze dezelfde houding als de vele predikers van de franciscanen of de clarissen, die voorbijgangers het evangelie verkondigden om hun geloof te versterken. Op die manier ontstond laat in de 14e eeuw een heldere en harmonieuze architectuur die zich duidelijk onderscheidde van de narratieve afbeeldingen en portretten, terwijl ze die tegelijkertijd van een schitterende omlijsting voorzag. Deze architectuur vormde de belangrijkste basis voor de artistieke en architectonische verhandelingen in de 15e eeuw.

Leon Battista Alberti legde de theorieën in wetmatige vorm vast en deed dat voor het eerst in zijn boek ‘Della Pittura’, dat hij schreef tussen 1435 en 1436. In deze verhandeling beijvert hij zich voor twee aspecten: ten eerste het belang van een strikt geproportioneerd, perspectivisch kader voor de figuren; ten tweede moesten die figuren een uitdrukking krijgen en worden gerangschikt op een manier die overeenstemde met de storia (de inhoud) om aldus een dramatische eenheid te vormen. Alberti gaat nog verder dan de opvattingen van Bernhard de Clairvaux en Franciscus door een standpunt te benadrukken dat de twee heiligen een doorn in het oog zou zijn geweest (Suger echter zou er plezier aan hebben beleefd).

De dramatische eenheid van de voorstelling moest niet alleen de morele inhoud duidelijk maken, maar ook het genie van de schilder zelf moest erdoor worden uitgedrukt. Alberti was van mening dat het streven naar roem even praktisch als lovenswaardig was; voor zover de kunstenaar zich er tenminste voor inspande om tijdens het bereiken van dat doel de theorie en praktijk van het schilderen meester te worden en niet zijn toevlucht nam tot oppervlakkige oplossingen.

Als basis voor zijn architectuurtheorie gebruikte Alberti de ideeën uit zijn verhandeling over de schilderkunst. Hij combineerde die opvattingen met een grondige behandeling van de opvattingen van Vitruvius en uitvoerige uiteenzettingen over soorten bouwwerken en de prakrijk van het bouwen, In zijn verhandeling ‘De re aedificatoria’ (omstreeks 1442-1452) legt hij onder andere uit hoe je de beste locatie voor een bouwwerk kon vinden en hoe je de klassieke vormen op de juiste manier moest gebruiken om uitdrukking te geven aan het karakter, de status of de functie van een gebouw. Alberti’s opvattingen over hoe het hoort, zijn door velen zo uitgelegd als zou hij enkel en alleen maar de hiërarchie in de decoraties hebben benadrukt.

Overeenkomstig zijn neiging meer als theoreticus dan als uitvoerend kunstenaar te spreken, heeft hij zijn tekst dan ook niet voorzien van illustraties. Hij veranderde pas van mening toen hij zelf uitvoerend kunstenaar werd, waarna hij zijn onderzoek in de gebouwen zelf voortzette. Hoewel niet een van de latere 15e-eeuwse geschriften zo veelzijdig en theoretisch abstraherend was als Alberti’s verhandeling, begonnen auteurs nu woord en beeld te combineren

Francesco di Giorgio

In talrijke architectonische geschriften uit de Renaissance werden tekeningen gebruikt.

  • De eerste die dat deed, was Filarete in zijn ‘Trattato d’architertura’ uit 1460.

  • Daarna volgden Francesco di Giorgio met zijn ‘Trattato d’architettura civile e militare’ (omstreeks 1482),

  • Serlio (1537-1575) met zijn geschrift ‘L’Architettura’

  • Andrea Palladio met zijn ‘Quattro Libri dell’Architettura’ uit 1570.

Die nieuwe presentatie is wellicht voor een deel terug te voeren op het feit dat al deze schrijvers een opleiding als schilder en tekenaar hadden genoten (dit in tegenstelling tot Alberti). Ook bood die werkwijze de mogelijkheid architectonische ideeën effectief uiteen te zetten en over te brengen. Dat was zelfs op een behoorlijk abstract niveau mogelijk, zoals blijkt uit een voorbeeld uit het boek van Francesco di Giorgio. In zijn boek zet hij de idee uiteen dat een kerk gebaseerd is op de verhoudingen van het menselijke lichaam. Zijn tekeningen maakte hij naar de ideeën van Vitruvius.

Quattro Libri’ van Palladio

Maar de schrijvers na Alberti vertonen de neiging af te wijken van de uitgebalanceerde mengeling van theorie en praktijk in Alberti’s geschriften en neigen meer naar de verduidelijking van formele ideeën. Terwijl Alberti uitvoerig sprak over klassieke orde en gebouwen, maakten zijn opvolgers tekeningen en reconstructies van antieke restanten. Tussendoor maakten ze tekeningen van hun eigen voltooide, geplande of imaginaire gebouwen, waarmee ze hun vaardigheid lieten zien om klassieke vormen en voorbeelden te herscheppen. De ‘Quattro Libri’ van Palladio zijn een extreem voorbeeld voor de tendens tot illustratie. Palladio combineert afbeeldingen uit de Oudheid met zijn eigen gebouwen, maar laat maar weinig ruimte voor tekst. Zijn tekeningen vervangen de woorden, zij het op een minder theoretisch vlak. Maar uiteindelijk streeft ook hij naar eenzelfde roemrijk effect waarover ook Alberti en Suger al hadden gesproken.

Ten tijde van Palladio waren die geschriften niet alleen kunstwerken geworden, ze konden ook worden gebruikt om preciezer dan ooit architectonische ideeën over te brengen. Palladio slaagde daarin zeer goed omdat hij voor het eerst systematisch de techniek van orthografische projectie gebruikte, waarbij hij plattegrond, doorsnede en opstand (verticale projectie) van een gebouw in verschillende illustraties weergaf. Het nadeel van die tekeningen was echter dat er geen ruimte overbleef voor de weergave van een gebouw binnen zijn daadwerkelijke of geplande omgeving. De indruk bleef beperkt tot de verschijning en de plattegrond van het gebouw zelf, los van elke context. Die gerichtheid op het gebouw zelf wordt begrijpelijk wanneer we bedenken met wat voor soort gebouwen hij zich voornamelijk bezighield: basilieken die midden op een plein stonden, paleizen in lege straten en villa’s middenin het landschap, tussen de akkers en velden.