artefici del disegno

(Cellini Perseus)

In de Renaissance bestond het woord artista niet. Toen het moment was aangebroken om de nieuwe tijd te bezingen droeg Giorgio Vasari zijn verzameling biografieën op aan de artefici del disegno, de 'handwerkers van de visuele kunsten'. Men doet er verkeerd aan bij alle rijkdom aan anekdotes waarmee het boek is gelardeerd deze verwijzing naar de ambachtelijke achtergrond uit het oog te verliezen. Wat het boek namelijk onder meer zo bijzonder maakt is dat het opvallend sterk de nadruk legt op de eisen en zelfs de last van het vak, en de concrete problemen, de als het ware 'fysieke' aspecten van de artistieke werkzaamheid, naar voren haalt. Gedurende de twee eeuwen waarin Italië op cultureel gebied de toon aangaf, begon men niet alleen de individuele kunstenaarspersoonlijkheid te verheerlijken, maar ontstond er ook steeds meer belangstelling voor het werk van vakmensen en voor hun technieken. In diezelfde periode waren de letterati, letterkundigen, immers bezig de studie van het alfabet, de paleografie, de lexicologie en ook de theorie van de retorica te ontwikkelen.
Dat de mensen die op dit gebied werkzaam waren een nieuwe status verwierven gebeurde niet doordat de materiële, concrete realiteit van de arti del disegno of hun natuurlijke, noodzakelijke relatie met de artes mechanicae werd ontkend, maar juist doordat men de uitdrukkingsmogelijkheden van hun vak ging verheerlijken en de 'ambachtelijke' aard van het werk een diepere betekenis gaf. Dit is duidelijk een van de aspecten van de herwaardering van het vita activa die humanisten en handelslieden ertoe bracht de tastbare wereld te veroveren, te onderzoeken en in bezit te nemen. Het Quattrocento is een van de grote eeuwen van de techniek, waarbij men techniek moet opvatten als het geheel van nauwkeurige verrichtingen van werktuigen die zowel bij de ordening van de ruimte als op het terrein van de vormgeving volledig worden benut.

Voor de Renaissance is de artifex iemand die met behulp van zijn eigen middelen deelneemt aan een algemeen streven naar schoonheid en nut zoals de formulering van oudsher luidt.

Er waren talrijke botteghe in de straten van de binnenstad, en ze waren makkelijk te herkennen. Men kon er zich allerhande gebruiksvoorwerpen aanschaffen,- meubels, kleding, wapens ... en ook snuisterijen, bidprentjes, luxeartikelen. De stadsgezichten op retabelen en miniaturen laten marktkraampjes zien, met op de achtergrond vaak ook mensen die aan het werk zijn. In steden als Florence, Venetië en Milaan waren bijzonder veel van die botteghe, waar, behalve in perioden van economische malaise, een overvloedig aanbod in stand werd gehouden door een regelmatige vraag. Omstreeks 1460 noemt Benedetto Dei alleen al in Florence veertig botteghe di maestri di prospettiva ('werkplaatsen van meesters van het perspectief'), dat wil zeggen schrijnwerkers die kisten, spalliere of bankjes leverden, en timmerlieden die lijsten voor pale (altaarstukken), stoelen of bedden vervaardigden. Men hoeft de memoires van Benvenuto Cellini maar op te slaan om een indruk te krijgen van de rol die edelsmeden speelden - door hun handen gingen enkele van de belangrijkste vormen van rijkdom: goud en edelstenen.
Men mag rustig stellen dat de maatschappelijke positie van artifices bescheiden was en geen bijzonder aanzien meebracht. Per slot vervaardigden ze slechts gebruiksvoorwerpen en zaten ze vast aan gilden met strenge statuten. Niet iedereen kon toetreden; de contracten waren aan regels gebonden. Zoals duidelijk blijkt uit het kasboek van een drukbeklante werkplaats als die van Neri di Bicci stonden ze in de eerste plaats ten dienste van een clientèle - broederschappen, patriciërs, donateurs - met zeer uitgesproken wensen. De eenzame kunstenaar die in de afzondering van zijn atelier voor zichzelf werkte bestond niet. De artifex werd niet aan een school maar in een studio opgeleid, waar hij als leerjongen was aangesteld en geleidelijk zijn sporen verdiende, dat wil zeggen zijn meesterstatus verwierf. Men leerde het vak bij erkende meesters. Vandaar dan ook de overvloed van formules die dit principe verraden, zoals- fu discepolo di Piero (delta Francesca) Piero da Castel del Pieve (Perugino) ('was een leerling van...'). En wat op grond van de overstelpende hoeveelheid bronnenmateriaal bekend is over Toscane zal ongetwijfeld ook voor minder belangrijke gebieden gelden.
Stuk voor stuk zijn ze zo begonnen. Giotto en Duccio bij Cimabue, Gozzoli bij Fra Angelico, Leonardo bij Verrocchio, Andrea del Sarto bij Fra Bartolommeo, Bronzino bij Pontormo en zo verder. Het leerproces vormt een gesloten keten, en als we dat uit het oog zouden verliezen zouden we de grondigheid van de ambachtelijke achtergrond evenmin kunnen begrijpen als de herhaalde pogingen om zich van die achtergrond te bevrijden.

Luca della Robbia 1431(Florence Dom)

Laten we het geval van Luca della Robbia eens nader bekijken. hij had een talrijke familie die alle bedrijfsdocumenten tot halverwege de zestiende eeuw heeft bewaard, zodat we over de voorvader even goed zijn geinformeerd als over zijn nageslacht. Hij werd omstreeks 1400 geboren:

Vervolgens deed zijn vader hem in de leer bij de goudsmid Leonardo di Ser Giovanni, die destijds in Florence werd beschouwd als de beste meester in dat vak. En nadat Luca bij hem tekenen had geleerd, alsook het werken in was, kreeg hij meer ambitie en begon hij aan enige dingen in marmer en brons; daar deze heel goed uitvielen, kwam hij ertoe het ambacht van goudsmid vaarwel te zeggen en zich aan de beeldhouwkunst te wijden.

Dit ontwikkelingspatroon herhaalt zich keer op keer: eerst een jarenlange vakopleiding, dan cresciotugli l'animo ('kreeg hij meer ambitie') en volgde het eigen initiatief en soms de doorbraak van het genie, dat het contact met het ambacht echter nooit verloor.

In vrijwel alle opmerkelijke carrières wordt telkens weer die groeiende ambitie zichtbaar: men ziet de kunsthandwerker salire di basso in alto ('opklimmen van laag naar hoog'), zoals onze meester-biograaf Vasari het herhaaldelijk formuleert. Daarbij was het de artifex niet perse te doen om een hogere maatschappelijke status, maar streefde hij er veeleer naar op zijn vakgebied een hoge mate van verantwoordelijkheid en prestige te verwerven. Het geval van Cellini is daarvan een uitstekend voorbeeld: zijn technische hoogstandjes, zijn koortsachtige smeedwerk aan Perseus worden met nadruk vermeld. Zijn hele biografie stond echter in het teken van één kwellende zorg: al wat Benvenuto wilde was opklimmen van de stand van goudsmid naar die van beeldhouwer, die hem groter aanzien zou verschaffen.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 voor havo en vwo in het profiel C&M..  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Geraadpleegde lit: De wereld van de reanaissance.  Andre Chastel.

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven


02/19/2010 update