als wij zijn, is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij niet

Lucretius' De Rerum Natura ("Over de natuur der dingen") beschrijft in zes boeken, de verschijningsvormen van de natuur en hun ontstaan. In het werk predikt hij de levensbeschouwing van de Griekse filosoof Epicurus en stelt zich tot doel de lezers op die manier te bevrijden van de angst voor en het bijgeloof aan de macht van de goden.

Botticelli's Primavera is oa geinspireerd door Lucretius De Rerum Natura
Het schilderij is het eerste werk uit de Renaissance waarin heidense goden bijna levensgroot te zien zijn, wat voordien voorbehouden was aan religieuze onderwerpen. Het schilderij blijft tot de verbeelding spreken, vooral omdat niet helemaal duidelijk is wat de schilder ermee bedoelde. De voorstelling is niet gebaseerd op een traditie en interpretatie levert bijgevolg nogal wat problemen op. Om te beginnen is het tafereel niet verhalend, of regelrecht aan een mythe ontleend: het is een kunstig arrangement van apart en groepsgewijs staande figuren, dat bedoeld is als een allegorie op het begin van de lente en toont negen figuren, onder wie de godin Venus, haar geliefde, Hermes, en de lentegodin Flora. Verder speelt zich aan de rechterkant mogelijk seksueel geweld af en staat de figuur links (Mercurius) mogelijk voor homoseksualiteit. Immers: hij plukt vruchten (die lust symboliseren), maar keert zich af van de vrouwen rechts van hem. Mercurius is herkenbaar aan zijn gevleugelde schoenen en aan de staf met twee slangen in zijn opgeheven arm. Hij zou de twee vechtende slangen hebben gescheiden, waardoor het het symbool van de vrede werd. Op dit schilderij verjaagt hij enkele wolken. De vrouwen, waarvan er één (met verlangen?) naar Mercurius kijkt, zijn sinds de Romeinse tijd de eerste vrouwen die sensueel worden afgebeeld, hetgeen ervoor zorgt dat het schilderij als een keerpunt in de kunstgeschiedenis wordt gezien. Zeer opmerkelijk aan het schilderij zijn de bloemen: er zijn meer dan vijfhonderd verschillende soorten afgebeeld, vaak tot in het kleinste detail. Deze bloemen bloeien overigens niet allemaal in de lente; wat dat betreft heeft Botticelli enige artistieke vrijheid genomen

De schilder en theoreticus Giorgio Vasari omschrijft de Primavera eenvoudig weg als 'Venus die door de drie Gratiën met bloemen wordt getooid; aanduiding van de lente'. Hierop doorgaand vertonen wetenschappers de neiging om verschillende wegen in te slaan - een aanwijzing dat de renaissancistische bedenker van allegorieën tot op zekere hoogte geslaagd zijn in de kunst van het verhullen van betekenissen.

 
Lucretius (99 v.Chr. - 55 v.Chr.) beschrijft in zijn boek 5 de ontwikkeling van de menselijke maatschappij als een proces van pogen en falen. Zo leerde de mens spreken, eigende zich het vuur toe en vormde samenlevingen waarin aanvankelijk vorsten de dienst uitmaakten. Toen die uit de weg waren geruimd, ordende de mens de maatschappij via wetten. Daarbij ontstond ook religie, als een geestelijke toevlucht, een perfugium, uit angst voor de onbegrijpelijke natuurverschijnselen. Metalen werden ontdekt en de oorlog deed zijn intrede in de menselijke beschaving. De weefkunst werd uitgevonden - door mannen, ‘want mannen zijn nu eenmaal technisch superieur en ook veel slimmer’ (5, 13 55-6). Maar ze lieten deze saaie bezigheid over aan vrouwen en legden zich toe op de landbouw om daarmee hun lijf te harden. Techniek en cultuur ontwikkelden zich door de ervaring, experientia, van de onvermoeibare geest (5, 1452). En nog steeds worden allerlei vaardigheden tot ontwikkeling gebracht:

............zoals nu bij de scheepsbouw, en onlangs zijn akkoorden door musici gevonden.

Maar als geheel is De rerum natura door zijn technische inhoud een drammerig werk. De lezer moet en zal weten dat er buiten de materie en de leegte niets is. In een vacuüm bewegen zich de ondeelbare stoffelijke deeltjes, de atomen. Uit de talloze configuraties van deze onzichtbare, beweeglijke bouwstenen bestaat en ontstaat alles. ‘Niets ontstaat uit het niets’ ,verkondigt Lucretius telkens weer. Dit materialisme vormt de natuurfilosofische basis voor de levensleer van Epicurus. Omdat de dood niets méér voorstelt dan de ontbinding van de atomen van lichaam en ziel, is angst voor het levenseinde onzinnig: als wij zijn, is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij niet, luidt het adagium van Epicurus. Het enige wat ertoe doet, is de kwaliteit van het bestaan.

Dat levensdoel van het ‘genot’ heet in het Grieks hèdonè; het daarvan afgeleide woord ‘hedonisme’ heeft een negatieve klank, zoals overigens ook ‘epicurisme’ voor vulgaire genotzucht staat. Al in de oudheid werden de aanhangers van Epicurus uitgemaakt voor varkens van de lust. Deze verguizing, die door de christenen grif werd voortgezet, overheerste tot ver in de achttiende eeuw.
Dit evolutionaire denkmodel past Lucretius echter niet toe op de natuur. De diersoorten zijn stuk voor stuk compleet uit moeder aarde ontstaan. De natuur heeft wel experimenten uitgehaald met niet levensvatbare monsters. ‘Veel soorten van dieren zijn toen omgekomen en niet in staat geweest nakroost na te laten’ (5, 8 55-6). In een ‘survival of the fittest’  bleven de geslaagde creaturen bestaan, zoals leeuwen en mensen. De jonge aarde had een grotere groeikracht, zodat zij in overvloed monsters voortbracht die het niet haalden. Het idee dat er monstrueuze dieren moesten hebben bestaan, is waarschijnlijk gebaseerd op de vondsten van fossielen.

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak KUA uit het algemeen deel  voor havo en atheneum. Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.
02/18/2010 last update