Het maatschappelijk aanzien van de kunsten Hier ben ik een heer, thuis een klaploper! |
De status van kunstenaars en schrijvers was problematisch. Het was een bijzonder geval van een meer algemeen probleem, namelijk welke plaats men bij de voortschrijdende specialisatie binnen de maatschappelijke structuur moest toekennen aan alle andere functies dan die van priester, ridder en boer - de bidders, strijders en werkers -, de in de middeleeuwen officieel erkende 'drie orden' Niet alleen de positie van de kunstenaar was onduidelijk, maar ook die van de koopman. En zoals althans in sommige streken van Italië de maatschappelijke aanvaarding van de koopman verder was voortgeschreden dan elders in Europa, zo lijkt in Italië ook het aanzien van de kunstenaar zijn hoogtepunt te hebben bereikt. Maar eerst het uiterlijk van de kunstenaar! (Bron De Koepel van Brunelleschi. Ross King Amsterdam 2003 Pag 44-45) |
Filippo zag er nu op
middelbare leeftijd uit als een vechtersbaas, kort van stuk als hij was,
met zijn kale hoofd, zijn haakneus, smalle lippen en terugwijkende kin.
Zijn uiterlijk werd nauwelijks verbeterd door zijn ongewassen en haveloze
kleding. Maar in Florence was het welhaast een teken van genialiteit als
je er zo onappetijtelijk bijliep, en Filippo was niets anders dan de
laatste van een lange en vermaarde reeks lelijke onverzorgde kunstenaars.
De schilder Cimabue droeg een naam die 'ossekop' betekende en- Giotto was
zo onaantrekkelijk dat Giovanni Boccaccio in de Decamerone een
verhaal aan zijn uiterlijk wijdde, waarin hij zich erover verbaasde dat
'de natuur dikwijls verbluffende genieën liet wonen in mannen met een
monsterachtig lelijk uiterlijk'. Later zou ook Michelangelo mede befaamd
zijn om zijn lelijkheid, die gedeeltelijk het gevolg was van een gebroken
neus die hij had opgelopen in een handgemeen met de beeldhouwer Pietro
Torrigiani. En net als Giotto en Fihppo trok ook Michelangelo zich niets
aan van de toestand waarin zijn kleding verkeerde en liep hij dikwijls
maanden aan een stuk in dezelfde kniebroek van hondenvel. Uiteindelijk
vormden lelijke en excentrieke kunstenaars zozeer de regel dat Filippo's
'biograaf, de schilder en architect Giorgio Vasari - die trouwens zelf met
zijn huiduitslag, zijn ongeknipte nagels met rouwranden en zijn haveloze
kledij van deze regel niet afweek - zich verwonderd afvroeg hoe een zo
begaafd kunstenaar als Raphael werkelijk met lichamelijke schoonheid
gezegend kon zijn.
Het zal wellicht geen verbazing wekken dat Filippo niet getrouwd was. Maar hoewel het in Florence voor een man die de veertig was gepasseerd niet ongebruikelijk was om nog vrijgezel te zijn, aangezien mannen pas laat trouwden en gewoonlijk een aanzienlijk jongere vrouw kozen, zou Filippo nooit in het huwelijk treden. Ook door af te zien van een gezin gedroeg hij zich volgens de lange en eerbiedwaardige kunstenaarstraditie zoals voor hem ondermeer Donatello, Masaccio, Leonardo da Vinci en Michelangelo. Menig Florentijns kunstenaar of denker hield er geen hoge dunk op na van vrouwen of het huwelijk. Boccaccio, die nooit een huwelijk was aangegaan, berispte Dante omdat hij dat wel had gedaan en hij voerde aan dat vrouwen de studie in de weg stonden. |
Geregeld verklaarden kunstenaars dat zij een hoge status bezaten of dat die hun toekwam. Cennini en Leonardo da Vinci, de een aan het begin van de periode en de ander aan het einde, vergeleken allebei de schilder met de dichter, omdat zowel de schilder als de dichter zijn verbeelding gebruikt, zijn fantasie. Een ander argument ten gunste van de hoge status van de schilderkunst dat iets onthult omtrent de uitgangspunten of de mentaliteit van de renaissance, was dat de schilder bij zijn werk mooie kleren kon dragen. Cennini stelde het zo: 'Weet dat paneel schilderen werk is voor heren, want je kunt doen wat je wilt terwijl je fluweel draagt.' En Leonardo: 'De schilder zit op zijn gemak voor zijn werk, naar believen gekleed, en beweegt zijn lichte penseel met de prachtige kleuren ... dikwijls begeleid door muziek of door mensen die allerlei mooie werken voorlezen'. |
Alberti voerde in zijn traktaat over de
schilderkunst argumenten aan die in dit tijdperk vaker
terugkeren, bijvoorbeeld dat schilders vrije kunsten als retorica en
wiskunde moeten bestuderen, en het argument van de oudheid - dat
kunstwerken in de Romeinse tijd hoge prijzen haalden, dat aanzienlijke
Romeinen hun zoons schilderles lieten nemen en dat Alexander de Grote de
schilder Apelles bewonderde.
Het lijkt erop dat ook sommige mensen die geen kunstenaar waren, aanvaardden dat schilders geen gewone ambachtslui waren. De aartsbisschop van FIorence merkte op dat, terwijl bij de meeste ambachten de juiste prijs voor een werkstuk in wezen afhangt van de benodigde tijd en materialen,'schilders er min of' meer terecht aanspraak op maken dat hun kunst niet alleen wordt betaald naar de hoeveelheid werk, maar vooral overeenkomstig hun toewij ding en hun grotere vakbekwaamheid'. Toen de heerser over Mantua Giulio Romano een huis cadeau gaf, begon de schenkingsakte met een duidelijke uitspraak over de eer die men de schilderkunst verschuldigd was: 'Het heeft ons altijd toegeschenen dat onder de beroemde kunsten van de stervelingen de schilderkunst de roemrijkste is ... wij hebben opgemerkt dat Alexander van Macedonië haar niet gering achtte, omdat hij door een zekere Apelles geschilderd wilde worden' |
Enkele schilders verwierven zich naar de normen van hun tijd hoog aanzien, vooral doordat zij door hun mecenas werden geridderd of in de adelstand verheven. Voorbeeld: Titiaan door keizer Karel V. Zo kon de mecenas op een koopje hun diensten belonen maar voor de kunstenaars was de eer maar al te reëel. Sommige schilders bekleedden functies die niet alleen aanzien maar ook inkomsten verschaften. Gillio Romano had een betrekking aan het hof in Mantua en anderen bekleedden een kerkelijk ambt. Andere schilders hadden hoge burgerlijke ambten. Jacopo Bassano was consul van Bassano en Piero della Francesca was raadslid in Borgo San Sepolero. |
Verder is bekend dat enkele schilders rijk zijn geworden. De rijkdom vergrootte hun aanzien en uit de prijzen die zij konden vragen bleek dat de schilderkunst geen geringe zaak was. De getuigenis van Durer legt veel gewicht in de schaal. Bij zijn bezoek aan Venetië kwam hij onder indruk van het feit dat de status van de kunstenaars daar hoger was dan in zijn geboortestad Nürnberg, en hij schreef een brief aan zijn vriend, de humanistische patriciër Willibald Pirckheimer: 'Hier ben ik een heer, thuis een klaploper.In de bekende dialoog van Castiglione beweert een van de sprekers, graaf Lodovico da Canossa, dat de ideale hoveling moet kunnen tekenen en schilderen. |
Het maatschappelijk aanzien van beeldhouwers en architecten |
Voor het maatschappelijk aanzien van
beeldhouwers en architecten bestaan vergelijkbare aanwijzingen. Ghiberti's
studieprogramma voor beeldhouwers en dat van Alberti voor bouwmeesters
gaan ervan uit dat deze werkzaamheden gelijkwaardig waren aan de vrije
kunsten. Alberti raadde architecten aan om uitsluitend te werken voor
mensen van niveau, want uw werk verliest aan waardigheid wanneer het
voor minne personen wordt verricht'. In het getuigschrift dat in 1468 door
Federigo da Montefeltro, de heerser van Urbino, aan Luciano Laurana werd
uitgereikt, is sprake van de bouwkunst als 'een kunst van grote wetenschap
en vernuft', die is 'gegrondvest op de kunsten aritmetica en geometrie, de
belangrijkste van de zeven vrije kunsten'
In een pauselijk decreet uit 1540, dat beeldhouwers vrijstelde van de verplichting om zich aan te sluiten bij de gilden van 'mechanische ambachtslui', stond dat beeldhouwers 'in hoog aanzien stonden bij de ouden', die hen 'mannen van kennis en wetenschap' noemden . Aan enkele beeldhouwers, ik noem slechts Andrea il Riccio uit Padua, werden gedichten opgedragen. Enkelen werden in de adelstand verheven. De koning van Hongarije, Matthias Corvinus, verhief Giovanni Dalmata niet alleen in de adelstand, maar schonk hem ook een kasteel. Ghiberti verdiende met zijn werk zo veel, dat hij een landgoed kon kopen, compleet met herenhuis, slotgracht en ophaalbrug. Andere welgestelde beeldhouwers en architecten waren Brunelleschi, de gebroeders da Maiano en Giovanni Amadeo uit Pavia. De schilder Titiaan overtrof hen echter allen in rijkdom. Uit de huizen van kunstenaars spreekt hun stijgend aanzien, vooral uit de paleizen van Mantegna en Gillio Romano in Mantua en dat van Rafaël in Rome |
Het maatschappelijk aanzien van componisten |
In dit tijdperk werd een aantal
componisten in Italië met eerbied behandeld, maar het valt niet licht uit
te maken of dit een eerbetoon was aan
hun composities of aan hun uitvoeringen (áls een dergelijk onderscheid
al enige rol speelde). De humanist Guarino uit Verona schreef lovende
gedichten over de luitspeler Piero Bono en te zijner ere werden
gedenkpenningen geslagen. Ficino en Poliziano schreven elegieën op het
overlijden van de organist Squarcialupi, terwijl Lorenzo de Medici zijn
grafschrift opstelde en in de kathedraal van Florence een monument voor
hem liet oprichten. Paus Leo X, een zoon van Lorenzo, benoemde de
Iuitenist Gian Maria Guideo tot graaf en Filips de Schone van Bourgondië
deed hetzelfde met de Italiaanse zanger-componist Marbriano da Orto. Uit
de uitvoerige voorbereidingen voor de aankomst van Jacob Obrecht in
Ferrara blijkt hoe hoog bij door hertog Ercole d'Este werd aangeslagen.
Ten tijde van Ercoles dochter Isabella waren Marchetto Cara en Bartolommeo
Tromboncino geachte leden van een muziekgezelschap aan het hof in Mantua.
In Venetië is Willaert, de leider van de kapel van de San Marco, als een
rijk man gestorven, en een andere meester van de San Marco, Gioseffe
Zarlino, werd met gedenkpenningen geëerd en ten slotte tot bisschop
benoemd.
|
Niet iedereen keek op tegen kunstenaars en schrijvers. Enkele leden van de elite wier prestaties door het nageslacht zijn onderkend, hebben het in hun eigen tijd niet gemakkelijk gehad. Drie maatschappelijke vooroordelen hebben in deze periode hun kracht behouden:
Volgens een indeling uit de twaalfde eeuw die tijdens de renaissance nog opgeld deed, waren de schilderkunst, de beeldhouwkunst en de bouwkunst geen 'vrije', maar 'mechanische' kunsten. Smerig werk was het ook; een edelman zou niet graag zijn handen vuil maken aan verf. Ook een beroep op de oudheid, zoals Alberti dat ter verdediging van de kunstenaars had gedaan, had een keerzijde, want Aristoteles had ambachtslui van het burgerschap uitgesloten omdat zij mechanisch werk deden, en Plutarchus had in zijn biografie van Pericles geschreven dat niemand van goeden huize een beeldhouwer als Phidias zou willen worden. Het felle verweer van Leonardo tegen zulke opvattingen is algemeen bekend: 'U hebt de schilderkunst bij de mechanische kunsten ingedeeld! ... U kunt het mechanisch noemen omdat de handen uitvoeren wat de verbeelding schept, maar dan leggen die schrijvers van u wat aan de geest ontspringt toch ook vast door handwerk met de pen.' Toch deelde ook Leonardo da Vinci het vooroordeel tegen beeldhouwers: 'De beeldhouwer maakt zijn werk met ... de inspanning van een ambachtsman, waarbij hij vaak nog zweet ook, wat zich met het stof tot modder vermengt, zodat zijn gezicht wit wordt als bij een bakker' |
Het tweede bezwaar dat dikwijls tegen kunstenaars werd aangevoerd, was dat zij leefden van detailhandel, zodat zij dezelfde lage status verdienden als schoenlappers en kruideniers. Edelen zouden zich daarentegen schamen om geld aan te nemen voor hun werk. Giovanni Boltraffio, een edelman en humanist, die ook schilderde, werkte gewoonlijk op kleine schaal, misschien omdat hij zijn schilderijen als ca deaus voor zijn vrienden bedoelde; zijn grafschrift benadrukte dat hij een amateur was. Ook deze beschuldiging slingerde Leonardo de humanisten zelf weer in het gelaat: 'Als u het mechanisch noemt omdat het voor geld gedaan wordt, wie zondigt hierin dan sterker ... dan uzelf?. Als u aan scholen les geeft, doet u dat dan niet waar ze het best betalen?" In de praktijk werd vaak onderscheid gemaakt tussen iemand die op de loonlijst van een vorst stond, wat de beste kon overkomen, en iemand die een winkel dreef. Michelangelo legde sterk de nadruk op dit verschil. 'Ik ben nooit een schilder of beeldhouwer geweest zoals die mensen die daartoe een zaakje beginnen. Dat heb ik uit respect voor mijn vaderen mijn broers nooit willen doen.' Op vergelijkbare wijze kon Vasari, nadat hij jarenlang bij de Medici's in dienst was geweest, zich minachtend over een eenvoudige schilder uitlaten. In zijn biografie van Perino del Vaga schreef hij: 'Een van die mensen die een open zaak hebben en daar in het openbaar allerlei mechanisch werk staan te doen.' |
Het derde vooroordeel tegen de beeldende kunsten was dat kunstenaars 'onwetend' waren, namelijk dat zij een bepaalde vorming moesten ontberen (theologie en de klassieken bijvoorbeeld), die in hoger aanzien stond dan de opleiding die zij wel hadden gevolgd en hun critici niet. Toen kardinaal Soderini de vlucht van Michelangelo uit Rome probeerde te verontschuldigen, zei bij tegen de paus dat de kunstenaar zich uit onwetendheid heeft misdragen. Zo zijn schilders nu eenmaal, zowel in hun kunst als daarbuiten.' Gelukkig deelde Julius dit vooroordeel niet. Hij zei Soderini ronduit: 'U bent de onwetende, niet hij!' |
Hoewel enkele reeds genoemde kunstenaars door hun werk rijk werden, bleven velen arm. Hun armoede was waarschijnlijk evenzeer de oorzaak als het gevolg van de vooroordelen tegen de kunsten. De Sienese schilder Benvenuto di Giovanni verklaarde in 1488 dat 'ons vak maar weinigen beperkt profijt brengt, want er wordt weinig tot stand gebracht en nog minder verdiend'. Vasari maakte een soortgelijke opmerking: 'De kunstenaar zwoegt tegenwoordig meer om de honger te verdrijven dan om roem te verwerven, en dat vermorzelt en begraaft zijn talent en houdt hem onbekend.' Deze uitspraak van Vasari moet misschien ter zijde worden geschoven als een spitsvondigheid, strijdig met wat hij op andere plaatsen zegt (en zeker met zijn eigen rijkdom), maar de opmerkingen van Benvenuto komen van zijn belastingaangifte, en hij wist dat die zou worden gecontroleerd. Hetzelfde geldt voor Verrocchio, die in 1457 bij zijn aangifte beweerde dat hij te weinig verdiende om kousen voor zijn mensen te kunnen betalen Botticelli stak zich in de schulden. De schilder Lotto moest een keer zijn toevlucht nemen tot het verloten van dertig schilderijen, waarvan hij er echter maar zeven wist te slijten. |
Bij wijze van conclusie is het verleidelijk de weg van de minste weerstand te kiezen en af te sluiten met 'enerzijds ... anderzijds'. Er valt echter over ten minste drie punten wel iets naders te zeggen.
Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 voor havo en vwo in het profiel C&M.. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven: het Nederlandse onderwijs is een kale kip en daar valt dus niets te plukken.
|