Baldassar Castiglione (1478-1529)

"Il libro del Cortegiano"

Het boek van de Hoveling, Venetië, 1528

Sprezzatura is een term uit de Renaissance en werd door Baldassar Castiglione (1478-1529) geïntroduceerd in zijn boek "Il libro del Cortegiano" (het boek van de Hoveling, Venetië, 1528).
Sprezzatura is onlosmakelijk verbonden met het gedrag van iemand die zich de regels van de (levens)kunst heeft eigen gemaakt. Sprezzatura laat zich moeilijk in één term vertalen. Ongedwongenheid, natuurlijkheid, innemendheid (grazia) en spontaniteit zijn inherent aan, maar geen synoniem voor het begrip.
Castiglione komt vanuit de tijdgeest tot de volgende conclusie : "Als algemene regel geldt voor de hoveling dat hij in de eerste plaats de zeer steile en gevaarlijke klip van de gekunsteldheid moet omzeilen en in alles een zekere achteloosheid, of om een nieuw woord te gebruiken, een zekere sprezzatura aan de dag moet leggen, waarmee hij verbergt hoe knap hij is en de indruk wekt dat niets wat hij doet of zegt hem moeite kost".

De ideale hoveling moest dus veelzijdig zijn teneinde uit te blinken als moedig krijgman, musicus, minnaar, scherpzinnig en subtiel spreker, dichter en tenslotte als liefhebber en beoefenaar van de schone letteren, kunst en wetenschap.

Sprezzatura

Praktische Opdracht PO-01 Atheneum 5 Groepswerk. 

Werkwijze:

  • Verdeel de tekst zo eerlijk mogelijk onder de groepjes van 2 personen.

  • Alleen jouw deel uitprinten

  • Maak een opsomming van datgene, waaraan volgens Castiglione de hoveling moet voldoen.

  • Tracht na te gaan of van deze gedragingen in onze moderne tijd nog aspecten zijn terug te vinden.

  • Geef een schematische samenvatting aan de andere groepjes.

Leesfragment:

(Omvang van het tekstfragment: 20 pagina A4) De tekst is verdeeld in 21 genummerde fragmenten.

1-Onze hoveling moet dus van adellijke geboorte zijn en uit een nobele familie komen; want het wordt iemand die niet van adel is minder zwaar aangerekend dat hij weinig goede daden stelt dan een edelman: die werpt immers als hij van het pad van zijn voorouders afdwaalt, een smet op de naam van zijn familie, verwerft niets en laat ook nog verloren gaan wat was verworven; want adel is als een héldere lamp die goede en slechte daden in een helder licht zet en evenzeer aanspoort en prikkelt tot deugd door vrees voor eerloosheid als door hoop op lof. Omdat de werken van degenen die niet van adel zijn niet door die schittering van de adel worden verlicht, missen zij de prikkel en de vrees voor eerloosheid en voelen zij zich niet genoodzaakt het verder te brengen dan hun voorouders; maar edelen treft blaam als zij niet ten minste het doel hebben bereikt dat hun voorouders hun hebben voorgehouden. Daardoor zien we bijna altijd dat degenen die zich het meest onderscheiden in de oorlog en op andere gebieden waar bijzondere eigenschappen worden vereist, van adel zijn, want de natuur heeft in alles een verborgen kiem gelegd die een zekere kracht, een karakteristiek en een gelijkenis verleent aan wat eruit voortkomt; dat zien we niet alleen hij rassen van paarden en andere dieren, maar ook bij bomen, waarvan de scheuten bijna altijd lijken op de stam; en als ze een enkele maal degenereren komt dat doordat de kweker zijn werk niet goed heeft gedaan. Zo gaat het ook met mensen, die als zij een goede opvoeding hebben genoten, bijna altijd lijken op degenen door wie zij zijn voortgebracht en hen vaak overtreffen; maar als niemand voldoende zorg aan hen besteedt, verwilderen ze als het ware en komen nooit tot rijpheid.

2-Wel komen er soms, onder een gunstig gesternte of als gevolg van natuurwetten, mensen ter wereld met zoveel gaven dat het wel lijkt of ze niet zijn geboren maar of een god hen eigenhandig heeft gevormd en begiftigd met alle goede geestelijke en lichamelijke eigenschappen; tegelijk zien we ook heel wat mensen die zo onhandig en lomp zijn dat we wel moeten geloven dat de natuur hen tot hoon of spot ter wereld heeft gebracht. Terwijl deze laatsten ondanks onverdroten ijver en een goede opvoeding meestal weinig presteren, kunnen de eersten met weinig moeite de top van de uitverkorenen bereiken. Om een voorbeeld te geven, kijk eens naar don Ippolito d'Este, kardinaal van Ferrara, die bij zijn geboorte zoveel geluk heeft meegekregen en zoveel innemende eigenschappen dat zijn persoon, zijn voorkomen, zijn taal en zijn handelen erdoor zijn gevormd en verder ontwikkeld; en nu geniet hij ondanks zijn jeugd zelfs onder de oudste prelaten een zo groot gezag dat hij eerder geschikt lijkt om anderen te onderwijzen dan dat hij zelf nog moet leren; ook is hij in gesprekken met mannen en vrouwen van allerlei slag, bij het spel, wanneer hij lacht of schertst, zo vriendelijk en vertoont hij zodanige goede manieren dat hij iedereen die hem spreekt of alleen maar ziet, voorgoed voor zich inneemt. Maar om op ons onderwerp terug te komen, tussen buitengewone innemendheid en stompzinnige domheid ligt een middenweg; en zij die van nature niet zulke volmaakte gaven hebben meegekregen, kunnen door ijver en inspanning hun natuurlijke gebreken bijvijlen en verbeteren. Ik vind dus dat de hoveling niet alleen van adel moet zijn maar ook op dit punt voorrechten dient te genieten en dat hij van de natuur niet alleen verstand, een goed gebouwd lichaam en een knap gezicht moet hebben ontvangen, maar dat hij ook iets innemends dient te hebben, iets in zijn bloed, zoals men dat noemt, dat maakt dat hij meteen al, op het eerste gezicht, een innemende, aangename, indruk maakt; dit moet een sieraad zijn dat al zijn handelingen leidt en begeleidt en er borg voor staat dat hij de omgang met een groot heer en diens gunst waardig is

3-Daarop zei Gasparo Pallavicino, die zat te popelen: 'Om te zorgen dat ons spel verloopt als voorgeschreven en wij niet de indruk wekken dat wij weinig waarde hechten aan ons recht op het maken van tegenwerpingen, geef ik als mijn mening te kennen dat de hoveling niet noodzakelijk adellijk van geboorte hoeft te zijn; en als ik dacht dat ik hiermee iets zou zeggen dat nieuw was voor sommigen van u, had ik voorbeelden genoemd van velen die van zeer adellijke afkomst waren, maar toch vol ondeugden; en daar kan ik een groot aantal personen tegenover stellen die niet adellijk van geboorte waren, maar met hun voortreffelijke daden roem hebben verworven voor hun nakomelingen. Als het waar was dat, zoals u zojuist zei, in alles de kracht verborgen ligt van de eerste kiem, dan zouden wij allen in dezelfde omstandigheden moeten verkeren, want wij zijn allemaal op dezelfde wijze begonnen, en dan zou niemand nobeler zijn dan een ander. Ik denk dat er nog heel wat andere oorzaken zijn waardoor wij verschillen en een hogere of lagere rang bekleden; en ik vermoed dat de fortuin daarvan de voornaamste is, want wij zien dat deze alles op deze wereld bestiert en soms bij wijze van gril iemand tot de hemel verheft die naar haar mening geen enkele verdienste heeft, en diegenen in de diepste afgrond begraaft die het meest verdienen te worden verheven. Ik ben het eens met wat u zegt over het geluk van degenen die bij hun geboorte zijn begiftigd met alle goede geestelijke en lichamelijke eigenschappen; maar dat zien wij even dikwijls bij mensen van nederige afkomst als bij edelen, want de natuur maakt dit subtiele onderscheid niet; we zien zelfs bij mannen van zeer nederige afkomst zeer grote natuurlijke gaven. Omdat adel niet wordt verworven door scherpzinnigheid of kracht of bekwaamheid en eerder een verdienste is van onze voorouders dan van onszelf, lijkt het mij al te houd te beweren dat alle goede eigenschappen van de hoveling wiens ouders van nederige afkomst zijn, van nul en gener waarde zijn en dat de andere eigenschappen die u hebt genoemd niet volstaan om hem naar de top van de volmaaktheid te leiden: namelijk scherpzinnigheid, een knap gezicht, een goed gebouwd lichaam en dat innemende gedrag waardoor hij op het eerste gezicht op iedereen een aangename indruk maakt. Toen antwoordde graaf Ludovico: 'Ik ontken niet dat ook mensen van nederige afkomst dezelfde goede eigenschappen kunnen bezitten als edelen; maar - om niet te herhalen wat we al hebben gezegd en daarbij allerlei andere argumenten aan te voeren tot lof van de adel, die altijd door iedereen hoog wordt geacht omdat het logisch is dat uit goede mensen goede mensen geboren worden - wij moeten ons een hoveling voorstellen zonder enig gebrek en boven alle lof verheven, en daarom en om nog veel meer redenen lijkt het mij noodzakelijk er een edelman van te maken, mede vanwege de algemene achting die iemand van adel vanzelf geniet.
4-Want als er twee hovelingen zijn die geen van beiden door goede of slechte daden hebben laten zien wie ze waren, zal degene die niet van adel is, zodra men weet dat de ander als edelman geboren is en hij niet, veel minder achting genieten dan de edelman, en dan zal hij met veel moeite en na geruime tijd bij de mensen de goede naam krijgen die de ander in een oogwenk krijgt louter en alleen omdat hij van adel is. Hoe belangrijk deze indruk is, kan iedereen gemakkelijk inzien; want, om het op onszelf te betrekken, wij hebben in dit huis mensen zien binnenkomen die, al waren ze dom en lomp, in heel Italië de faam genoten grote hovelingen te zijn; en al zijn ze uiteindelijk door de mand gevallen, toch hebben ze ons dagenlang weten te misleiden en is bij ons de indruk beklijfd die zij aanvankelijk wekten, ook al waren hun daden van even weinig waarde als zijzelf. We hebben anderen gezien van wie wij aanvankelijk geen hoge dunk hadden, maar die uiteindelijk voortreffelijk bleken te zijn. Voor deze vergissingen zijn allerlei oorzaken aan te wijzen; onder andere de eigenzinnigheid van vorsten die aan mannen gunsten verlenen die dat naar hun mening absoluut niet verdienen, enkel en alleen omdat zij hopen daarmee wonderen te verrichten. Dikwijls vergissen zij zich; maar omdat zij altijd talloze navolgers hebben, draagt hun gunst in niet geringe mate bij tot iemands goede naam en moeten de meesten wel instemmen met hun oordeel; en als zij iets ontdekken dat in strijd lijkt met het algemene oordeel, gaan zij denken dat zij het zelf mis hebben en wachten ze altijd op een of andere onthulling, omdat het lijkt alsof dat algemene oordeel wel op waarheid en op redelijke gronden moet berusten, en ook omdat we altijd klaarstaan om voor de een en tegen de ander te kiezen, zoals we zien bij toernooien en spelen en alle andere soorten wedstrijden waar de toeschouwers vaak zonder duidelijke reden voor een van beide partijen kiezen en vurig verlangen dat de een wint en de ander verliest. Wat ons oordeel over liet karakter van mensen aangaat, de goede of slechte indruk die iemand meteen bij het binnenkomen maakt, roept bij ons sympathie of afkeer wakker. Daardoor is ons oordeel meestal op een van deze twee hartstochten gebaseerd. U ziet dus hoe belangrijk deze eerste indruk is en hoezeer iemand die streeft naar de rang en de naam van een goed hoveling, zijn best moet doen van meet af aan een goede indruk te maken.

5-Maar om in bijzonderheden te treden, ik hen van mening dat het voornaamste, het ware beroep van de hoveling dat van krijgsman is. Vooral daarop moet hij zich niet vuur toeleggen; hij moet hij de anderen bekend staan als een stoutmoedig en dapper man die trouw is aan zijn heer. Deze goede reputatie zal hij verwerven door waar en wanneer dat maar mogelijk is, blijk te geven van deze goede eigenschappen; hierin mag hij nooit falen, anders zou hij zich ernstig blameren; zoals bij vrouwen de eer, eenmaal bezoedeld, nooit meer ongerept terug kan komen, zo blijft een wapendragende edelman, wanneer zijn naam eenmaal door lafheid of een ander laakbaar feit ook maar enigszins bezoedeld is, in de ogen van de wereld altijd met schande en smaad overdekt. Hoe meer onze hoveling dus uitmunt in deze kunst, des te meer lof zal hij oogsten, al vind ik niet dat hij de volmaakte kennis van zaken en andere eigenschappen hoeft te bezitten die een legeraanvoerder nodig heeft; omdat dit al te ver zou gaan> zullen wij zoals gezegd tevreden zijn als hij onvoorwaardelijk trouw is en onoverwinnelijke geestkracht bezit, en dat laat blijken: iemands moed is immers vaker te zien aan kleine dingen dan aan grote; vaak treft men in grote gevaren, in het bijzijn van veel getuigen, mannen aan die doodsbang zijn maar toch, gedreven door schaamte of door de aanwezigheid van anderen, bijna blindelings vooruit stormen en hun plicht doen, God weet hoe, terwijl zij zich, wanneer het minder belangrijke dingen betreft waar zij schijnbaar ongemerkt het gevaar uit de weg kunnen gaan, graag een veilige plaats laten toewijzen. Maar diegenen die zich ook stoutmoedig betonen wanneer zij niet vinden dat iemand hen hoeft te bewonderen of zien of kennen, en die niets, hoe onopvallend ook, op laakbare wijze uit de weg gaan, bezitten de ziele adel die wij van onze hoveling verwachten. Wij willen ook weer niet dat hij zich zo dapper betoont dat hij altijd opsnijdt over zijn moed en zegt dat hij getrouwd is met zijn harnas en altijd dreigend en woest om zich heen kijkt, zoals wij Berto vaak hebben zien doen. Tegen zulke mannen kunnen we terecht opmerken wat een achtenswaardige dame eens in een voornaam gezelschap voor de grap zei tegen iemand die ik niet wil noemen en aan wie zij de eer had bewezen hem ten dans te vragen, wat hij geweigerd had; hij wilde ook niet naar muziek luisteren of deelnemen aan andere vormen van tijdverdrijf die hem werden geboden en zei steeds dat dergelijke frivole bezigheden niet tot zijn vak behoorden, waarop de vrouw uiteindelijk vroeg: "Wat is uw vak dan?" en hij met een nors gezicht antwoordde: "Vechten." daarop reageerde de vrouw: «Ik zou denken dat u, nu er geen oorlog is en u ook niet op het punt staat te vechten, er het beste aan zou doen u goed te laten invetten en u met uw hele wapenrusting in een kast te laten opbergen tot men u nodig heeft, anders raakt u nog erger vastgeroest dan u nu al bent'; en zo zette zij hem onder luid gelach van de omstanders op zijn nummer met zijn domme eigenwaan. De man die wij zoeken moet dus tegenover de vijand dapper zijn en hard, en in de voorste linie vechten, maar overal elders moet hij zich eenvoudig en bescheiden gedragen en zich vooral niet bezondigen aan uiterlijk vertoon en onbeschaamde snoeverij, waardoor een man zich altijd de afkeer en weerzin op de hals haalt van hen die hem aanhoren.'

6-'En ik, antwoordde Gasparo daarop, 'heb maar weinig mensen gekend die in iets uitblonken zonder zich erop te beroemen; naar mijn mening mogen wij hun dat wel gunnen, want als iemand die weet wat hij waard is, merkt dat het niemand opvalt wat hij doet, wordt hij kwaad omdat zijn kwaliteiten niet aan het licht komen en voelt hij zich genoodzaakt er op een of andere manier mee voor de dag te komen om niet de eer te ontberen die de ware beloning is voor loffelijke inspanning. Daarom schrikken bij de klassieke schrijvers achtenswaardige mensen er niet voor terug zichzelf te prijzen. Degenen die geen enkele verdienste hebben en zichzelf toch prijzen zijn natuurlijk onuitstaanbaar, maar wij nemen niet aan dat onze hoveling zo iemand is.

Toen zei de graaf: 'Als u goed hebt geluisterd, weet u dat ik onbeschaamde, ongegronde zelfverheerlijking afkeur; natuurlijk verdient, zoals u zegt, een achtenswaardig man die zichzelf bescheiden prijst, geen afkeuring; zelfs is een dergelijk getuigenis betrouwbaarder dan wanneer het uit andermans mond komt. Wat ik wil zeggen, is dat iemand die zichzelf prijst tact moet bezitten en, hij de lof die hij zichzelf toezwaait, alleen ook die van de anderen verdient als hij geen ergernis of afgunst wekt bij zijn gehoor; en dat is lang niet gemakkelijk.'

Daarop zei Gasparo: 'Dat moet u ons leren.'

De graaf antwoordde: 'Een paar klassieke schrijvers hebben erin onderwezen; maar volgens mij gaat het erom de dingen zo te zeggen dat het lijkt dat ze niet met die bedoeling worden gezegd, maar zo te pas komen dat ze wel gezegd moeten worden, en terwijl men de indruk wekt niet de loftrompet over zichzelf te willen steken, dat toch te doen; maar niet op de manier van die opscheppers die er van alles uitflappen, zoals een van onze mensen, die onlangs, nadat er in Pisa een pijl met ijzeren punt dwars door zijn dij was gegaan, zei dat hij dacht dat hij door een vlieg was gestoken; en een ander zei dat hij geen spiegel in zijn kamer had omdat hij er, wanneer hij kwaad werd, zo afschrikwekkend uitzag dat hij doodsbang zou worden voor zichzelf als hij in de spiegel zou kijken.'

Iedereen moest lachen; maar Cesare Gonzaga voegde eraan toe: 'Waarom lacht u? Weet u niet dat Alexander de Grote toen hij hoorde dat een filosoof van mening was dat er talloze werelden waren, begon te huilen, en toen ze hem vroegen waarom hij huilde, antwoordde: "Omdat ik er nog niet eens één heb veroverd" - alsof hij van plan was ze allemaal te veroveren? Vindt u niet dat hij een nog groter snoever was dan die man met zijn vliegensteek?

7-De graaf zei: 'Maar Alexander was een groter man dan degene die dat zei. Mannen die ver boven de middelmaat uitsteken mogen we vergeven dat ze een hoge dunk van zichzelf hebben; want wie grote dingen moet verrichten, dient de moed en het zelfvertrouwen te bezitten om ze te doen en zich niet verachtelijk of laf te gedragen; maar hij moet zich wel bescheiden uiten en laten merken dat hij minder pretendeert dan hij doet, want anders ontaarden zijn pretenties in overmoed.

Toen de graaf even zweeg, zei Bernardo Bibbiena glimlachend: 'Ik herinner mij dat ii eerder hebt gezegd dat onze hoveling door de natuur begiftigd moet zijn niet een knap gezicht en een goed voorkomen, met de gaven dus die hem zo innemend maken. Ik geloof wel dat ik innemend ben en een knap gezicht heb, en daardoor komt liet dat veel vrouwen, u weet wel hoeveel, smoorverliefd op mij zijn; maar over mijn lichaamsbouw ben ik wat onzeker, vooral over mijn benen, die mij eigenlijk niet zo puik lijken als ik zou willen; maar over mijn romp en de rest ben ik wel tevreden. Wilt u dat van die lichaamsbouw nog een beetje preciezer uitleggen, hoe die moet zijn, zodat ik van mijn twijfels word verlost en mijn gemoedsrust terugkrijg?

8-Nadat allen hier even om hadden gelachen zei de graaf: 'Ik hoef niet te liegen wanneer ik zeg dat u inderdaad een knap gezicht hebt zoals ik bedoel en ik hoef geen andere voorbeelden aan te voeren om duidelijk te maken wat een knap gezicht is; natuurlijk zien wij dat uw voorkomen aangenaam is en iedereen voor u inneemt, ook al zijn uw gelaatstrekken niet fijn te noemen; maar uw gezicht heeft iets manhaftigs en is toch aantrekkelijk; dat is een eigenschap die veel gezichten vertonen. Zo moet, vind ik, onze hoveling eruitzien, niet zo week en vrouwelijk als velen zouden willen die niet alleen hun haren laten krullen en hun wenkbrauwen epileren, maar zich ook opmaken als de meest wulpse en onfatsoenlijke vrouwen ter wereld; wanneer zij lopen of staan of wat dan ook doen, lijkt het wel of zij zo teer zijn en zo slap dat zij uit elkaar dreigen te vallen; en daarbij zeggen ze van die droevige dingen dat het is of ze weldra de geest zullen geven; en hoe voornamer degene is tegen wie zij spreken, des te meer stellen ze zich aan. Zij moeten niet als eerbare vrouwen worden beschouwd, want de natuur heeft geen vrouwen van hen gemaakt, al laten ze merken dat ze daar graag voor zouden doorgaan, maar zij moeten als hoeren worden weggejaagd, niet alleen van de hoven van grote heren, maar uit elk beschaafd gezelschap. Om terug te komen op de lichaamsbouw van de hoveling, het lijkt mij voldoende dat hij niet al te klein en niet al te groot is; zowel het een als het ander wekt een bepaalde onaangename verwondering, en dergelijke mannen worden aangegaapt zoals men monsters aangaapt; als We moeten kiezen tussen een van beide uitersten, kan iemand beter aan de kleine kant zijn dan de redelijke lengtemaat te buiten gaan, want erg lange mannen zijn vaak niet bijster slim en ook niet erg lenig, en lenigheid zie ik als een vereiste voor de hoveling. Hij moet daarom goed gebouwd zijn, met welgevormde ledematen, beschikken over kracht, lenigheid en souplesse en bedreven zijn in alle lichaamsoefeningen die een krijgsman passen. Hierbij is het, denk ik, zijn eerste plicht dat hij te voet en te paard alle soorten wapens kan hanteren en weet hoe hij zich er het best van kan bedienen, en dat hij de wapens die gewoonlijk door edelen worden gebruikt, goed kent. Behalve in de oorlog, waar misschien niet zoveel subtiliteit vereist is> ontstaan er immers ook vaak geschillen tussen de ene heer en de andere die leiden tot duels> dikwijls met de wapens die toevallig voorhanden zijn; daarom is het veilig daar bedreven in te zijn. Ik behoor dan ook niet tot degenen die zeggen dat men als de nood aan de man komt zijn vaardigheden wel kan vergeten; want wie op zo’n moment zijn vaardigheid verliest, laat blijken dat hij van angst bij voorbaat moed en hersens heeft verloren.

9-Ook acht ik het van groot belang dat hij kan worstelen, want dat is vaak nuttig bij gevechten te voet. Voor zichzelf en voor zijn vrienden moet hij op de hoogte zijn van de twisten en geschillen die mogelijk kunnen ontstaan en weten wat hem van pas kan komen en daarbij moet hij altijd moed en beleid tonen; hij moet niet te snel dergelijke duels aangaan, maar alleen wanneer de eer hein ertoe noopt; want het grillige lot brengt groot gevaar mee, en wie zich hals over kop en zonder dringende reden in zulk gevaar stort, verdient de scherpste afkeuring, ook als hij het er goed afbrengt. Maar wanneer iemand de zaak zo op de spits heeft gedreven dat hij zich niet meer eervol kan terugtrekken, moet hij voor en tijdens het gevecht vastberaden zijn, altijd doortastendheid en moed tonen, en niet doen zoals sommigen die steeds ruzie zoeken en overdreven eergevoel tonen, maar als zij de wapens moeten kiezen, die kiezen welke niet snijden of steken, en een wapenrusting aantrekken alsof hun een kanonnade wacht; omdat ze denken dat het genoeg is niet te worden verslagen, tonen ze zich grote lafaards door voortdurend in de verdediging te blijven en zich steeds terug te trekken; daarom worden ze uitgelachen door de kinderen, zoals ciie twee uit Ancona die onlangs in Perugia hebben geduelleerd en ieders lachlust wekten.

'Wie waren dat?' vroeg Gasparo Pallavicino.

Cesare antwoordde: "twee neven".

10-'Tijdens het duel leken het eerder twee broers,' zei de graaf,en hij vervolgde: 'Ook in vredestijd worden bij veel oefeningen wapens gebruikt, en edelen houden in het openbaar toernooien voor de ogen van het volk, de vrouwen en de grote heren. Daarom moet onze hoveling een volleerd en veelzijdig ruiter zijn, verstand hebben van paarden en van alles wat met de rij-kunst te maken heeft, en zijn best doen om in alles een beetje meer dan de anderen uit te munten, zodat iedereen in hem zijn meerdere erkent. Zoals wij over Alcibiades lezen dat hij uitstak boven alle naties in wier midden hij leefde en ieder ander overtrof in datgene waarin deze het best was, zo moet onze hoveling de anderen overtreffen in datgene waar zij prat opgaan. Omdat wij Italianen worden geroemd om onze rijkunst op paarden aan de teugel en onze bedrevenheid in het temmen van paarden, het vechten met de lans en het tweegevecht te paard, moet onze hovel ing hierin tot de beste Italianen behoren; in liet toernooi, liet behouden van een positie, liet innemen van een verdedigde stelling, moet hij niet onderdoen voor de beste Fransen; bij het gevecht tussen twee groepen ruiters, het stierengevecht, het speerwerpen en liet boogschieten moet hij uitmunten te midden van de Spanjaarden. Maar bovenal moeten al zijn bewegingen weloverwogen en sierlijk zijn, wil hij de algemene gunst verwerven die iedereen zo op prijs stelt.

Er zijn nog veel meer oefeningen die niet rechtstreeks betrekking hebben op het gebruik van wapens, maar daarmee toch veel overeenkomst vertonen en mannelijke dapperheid vereisen; tot de belangrijkste behoort naar mijn mening de jacht, want die lijkt enigszins op de oorlog; dat is werkelijk een vorstelijke verpozing die hovelingen past; het is begrijpelijk dat zij in de oudheid veel werd beoefend. Ook is het nuttig te kunnen zwemmen, springen, hardlopen en stenen werpen, want afgezien van het nut dat dit kan hebben in de oorlog moet men hij allerlei gelegenheden zijn bedrevenheid daarin tonen; daardoor krijgt men een goede naam, vooral bij het publiek, waar een man toch rekening mee moet houden. Ook het balspel is een nobel vermaak dat een hoveling zeer wel past, want daarin ziet men hoe fit hij is en hoe behendig en soepel zijn ledematen zijn, en men treft er alles in aan wat bij alle andere oefeningen aan de orde is. Niet minder lofwaardig vind ik het voltigeren te paard, dat wel vermoeiend en moeilijk is, maar iemand meer dan wat ook lenig en behendig maakt; en het is niet alleen nuttig, want als lenigheid gepaard gaat met sierlijkheid levert dat naar mijn mening een schitterend schouwspel op. Als nu onze hoveling in deze oefeningen meer dan middeJmatig bedreven is, denk ik dat hij de andere, zoals grondturnen, koorddansen en dergelijke, achterwege kan laten, want dat is meer iets voor potsenmakers, en past edelen niet bepaald. Maar omdat men niet al zijn tijd kan besteden aan dergelijke vermoeiende bezigheden en omdat steeds hetzelfde herhalen bovendien erg gaat vervelen en afbreuk doet aan de bewondering voor wat uitzonderlijk is, moeten wij altijd afwisseling in ons leven brengen. Daarom moet de hoveling het niet beneden zijn waardigheid achten zich af en toe rustiger, vreedzamer te vermaken, om geen afgunst te wekken en om zich aangenaam met alle anderen te onderhouden en alles te doen wat de anderen doen; maar daarbij mag hij zich niet bezondigen aan ongepast gedrag en moet hij zijn gezond verstand blijven gebruiken, zodat hij geen domme dingen doet; laat hem lachen, grappen maken, springen en dansen, maar wel zo dat hij altijd toont verstandig en tactvol te zijn en zich innemend gedraagt bij alles wat hij doet of zegt.'

11-'Natuurlijk mag deze discussie nu nog niet worden onderbroken,' zei toen Cesare Gonzaga. 'Maar als ik zou zwijgen, zou ik mijn vrijheid van spreken en ook mijn weetgierigheid onrecht doen; het zij mij dus vergeven dat ik een vraag stel in plaats van een tegenwerping te maken; want dat is dunkt mij wel geoorloofd, nu het voorbeeld is gegeven door onze Bernardo, die maar al te graag voor een knappe man gehouden wil worden en daarom onze spelregels heeft overtreden door een vraag te stellen in plaats van een tegenwerping te maken.'

'Zo ziet u,'zei de hertogin, 'hoe een enkele overtreding een groot aantalandere tot gevolg heeft. Daarom moet degene die zo'n fout maakt en het slechte voorbeeld geeft niet alleen worden gestraft voor zijn eigen fout maar ook voor die van de anderen.'

Daarop antwoordde Cesare: 'Dus ga ik vrijuit, mevrouw, want Bernardo moet worden gestraft voor zijn eigen fout én voor de mijne.'

'Nee,' zei de hertogin, 'u moet allebei dubbel worden gestraft: hij voor zijn fout en omdat hij u heeft aangezet tot uw fout; u voor uw fout en voor het navolgen van degene die een fout maakte.'

'Mevrouw, antwoordde Cesare, 'tot nu toe heb ik geen fout gemaakt; daarom houd ik mijn mond, om de hele straf aan Bernardo alleen over te laten.' En hij bleef inderdaad zwijgen, waarop Emilia glimlachend antwoordde: 'Zeg maar wat u zeggen wilt, want als mevrouw de hertogin het goedvindt, vergeef ik degenen die zo'n kleine fout hebben gemaakt en zullen maken.'

De hertogin voegde daaraan toe: Daar neem ik genoegen mee; maar pas op dat u uzelf niet bedriegt door genade voor recht te laten gelden; want wie iemand die fouten maakt te veel vergeeft, doet diegenen onrecht die geen fouten maken. Maar ik wil niet al te streng zijn en, door u te verwijten dat u te toegeeflijk bent, er de oorzaak van zijn dat wij Cesares vraag niet te horen krijgen.'

12-Deze begon onmiddellijk, op een wenk van de hertogin en Emilia: 'Als ik mij goed herinner, heer graaf, hebt u vanavond meer dan eens gezegd dat de hoveling innemend moet zijn in zijn handelingen, zijn gebaren, zijn gedrag, kortom in alles wat hij doet; het lijkt alsof u dit wilt gebruiken als een soort specerij waar alle andere eigenschappen en deugden hun enige waarde aan ontlenen. Ik wil wel geloven dat iedereen op dit punt gemakkelijk kan worden overtuigd, want het woord zegt het al, wie innemend is, neemt voor zich in. Maar als u zegt dat deze innemendheid vaak een gave van de natuur en de hemel is, en ook wanneer zij niet volmaakt is met ijver en veel moeite sterk kan worden verbeterd, hebben zij die zo fortuinlijk zijn geboren en zo rijk met dergelijke schatten zijn bedeeld als sommige personen die wij kennen, naar mijn mening weinig behoefte aan nog een meester; want die goede gave van de hemel leidt hen bijna ongewild hoger dan zij zelf verlangen en maakt hen niet alleen geliefd maar ook bewonderenswaardig in aller ogen. Daarom ga ik hier niet verderop in, want het ligt toch niet in onze macht deze gave te verwerven. Maar ik zou willen weten wat degenen die van de natuur slechts zoveel hebben meegekregen dat ze alleen met moeite, vlijt en toewijding anderen voor zich kunnen innemen, moeten leren en hoe zij die innemendheid kunnen verwerven, zowel door lichamelijke oefeningen, die volgens u zo nodig zijn, als door bepaalde dingen te doen of te zeggen. Door die eigenschap zo aan te prijzen hebt u naar mijn mening bij ons allen een hevige dorst gewekt om haar te verwerven, en door de taak die Emilia u heeft opgelegd bent u verplicht die dorst te lessen door ons haar bij te brengen.'

13-'Het is niet mijn taak,' zei de graaf, 'u innemendheid of wat dan ook te leren, ik hoef alleen maar aan te geven hoe een volmaakte hoveling moet zijn. Evenmin wil ik de taak op mij nemen u die volmaaktheid te onderwijzen, vooral omdat ik zoëven heb gezegd dat de hoveling moet kunnen worstelen en voltigeren en nog veel meer, en als ik daarin les zou geven zonder het zelf ooit te hebben geleerd, weet u wel wat u te wachten staat. Zoals een goed soldaat alleen maar tegen de smid hoeft te zeggen van welke aard en vorm en kwaliteit zijn wapen moet zijn zonder zelf te kunnen uitleggen hoe hij het moet maken, hoe hij het moet smeden en harden, zo kan ik u hoogstens zeggen hoe een volmaakte hoveling moet zijn, maar ik kan u niet leren wat u moet doen om het te worden. En om zoveel mogelijk aan uw wensen tegemoet te komen, wil ik u zeggen, al is het bijna spreekwoordelijk dat innemendheid niet kan worden aangeleerd, dat degene die hij anderen sympathie wil wekken door lichamelijke prestaties, aangenomen dat hij niet door de natuur misdeeld is, er vroeg mee moet beginnen en de eerste beginselen moet leren van uitstekende leermeesters. Hoe belangrijk koning Filippus van Macedonië dat vond, kunt u opmaken uit het feit dat hij Aristoteles, de beroemde filosoof, misschien wel de grootste aller tijden, zijn zoon Alexander de eerste beginselen van de wetenschap liet bijbrengen. En wat onze tijdgenoten aangaat, bedenk eens hoe goed en sierlijk Galeazzo Sanseverino, opperstalmeester van Frankrijk, alle lichamelijke oefeningen uitvoert, doordat hij daar niet alleen aanleg voor heeft maar ook alles heeft gedaan om te leren van goede leermeesters en altijd uitmuntende mannen om zich heen heeft gehad van wie hij het beste heeft overgenomen; zo heeft hij als oefenmeester bij het worstelen, voltigeren en het hanteren van talrijke wapens onze Pietro Monte gekozen, die zoals u weet de ware en enige leermeester is voor alle oefeningen die iemand sterker en leniger maken, en zo heeft hij de rijkunst, het steekspel en tal van andere vaardigheden altijd geleerd van diegenen die bekend

14-Wie dus een goede leerling wil zijn moet niet alleen goed doen wat hij doet, maar altijd zijn best doen zoveel mogelijk op zijn meester te lijken en zo mogelijk diens evenbeeld te worden. En wanneer hij voelt dat hij vorderingen heeft gemaakt, baat het hem zeer te kijken naar allerlei andere mannen die hetzelfde doen en, geleid door het gezond verstand dat hem altijd tot richtsnoer moet dienen, van de een dit en van de ander dat over te nemen. Zoals de bij in de groene we, de bij altijd tussen de kruiden honing aan de bloemen weet te ontfutselen, zo moet onze hoveling innemende eigenschappen ontfutselen aan hen die deze naar zijn mening bezitten, van ieder datgene wat het lofwaardigst is, en niet doen zoals een van onze vrienden, u allen welbekend, die dacht dat hij sterke gelijkenis vertoonde met koning Ferdinand  van Aragon, maar alleen op hem trachtte te lijken door vaak zijn hoofd in de nek te leggen en met een mondhoek te trekken, een gewoonte die de koning aan een ziekte had overgehouden. Er zijn er veel die een hoge dunk van zichzelf hebben doordat ze in een of ander opzicht op een groot man lijken; maar dikwijls imiteren zij diens enige gebrek.

Omdat ik al meer dan eens heb overdacht waar die innemendheid vandaan komt bij diegenen die haar niet van de sterren hebben meegekregen, heb ik een algemene regel gevonden, die naar mijn mening meer dan enige andere geldt hij alles wat mensen doen of zeggen, namelijk dat men één zeer steile en gevaarlijke klip, namelijk gekunsteldheid, zo goed mogelijk moet omzeilen en in alles een zekere achteloosheid of, om misschien een nieuw woord te gebruiken, een zekere sprezzatura aan de dag moet leggen, waarmee men verbergt hoe knap men is en de indruk wekt dat men wat men doet en zegt, zonder moeite en bijna achteloos doet en zegt.

Ik ben van mening dat hiervan in hoge mate afhangt of iemand sympathie wekt; iedereen weet immers hoe moeilijk her is iets ongewoons goed te doen, zodat het gemak waarmee men het lijkt te verrichten grote bewondering wekt; geforceerdheid en alles op haren en snaren zetten, zoals men dat noemt, veroorzaakt daarentegen grote antipathie en maakt dat niets, hoe groots het ook is, waardering oogst. Daarom kunnen we zeggen dat wie de ware kunst beheerst, de indruk wekt dat het geen kunst is; hij hoeft alleen maar zijn best te doen haar te verbergen: want als ze aan het licht komt, ontneemt dat hem alle aanzien en maakt het dat men geen erg hoge dunk van hem heeft. Ik herinner me eens te hebben gelezen dat er in de oudheid een paar uitmuntende redenaars waren, die onder meer dit stijlmiddel hanteerden: zij deden alles om iedereen te doen geloven dat zij ongeletterd waren; door hun kennis te verbergen gaven zij hun redevoeringen een schijn van eenvoud, alsof ze eerder waren ingegeven door de natuur en de waarheid dan door inspanning en kunst; als dat bekend was geworden, had het volk misschien gedacht dat het bedrogen werd. U ziet dus dat alles zijn charme verliest wanneer men laat zien hoe knap en met hoeveel inspanning men het verricht. Wie van u moet niet lachen als hij onze Pierpaolo op zijn manier ziet dansen, met die sprongetjes, op zijn tenen en met stijve benen, zonder zijn hoofd te bewegen, zo houterig en met zoveel inspanning dat het wel lijkt of hij zijn passen telt? Wie is zo blind dat hij niet ziet hoe onaantrekkelijk gekunsteldheid is? En hoe aantrekkelijk veel van de hier aanwezige mannen en vrouwen zijn die een schijnbaar natuurlijke losheid (een woord dat velen bezigen met betrekking tot een manier waarop men zijn lichaam beweegt) vertonen en bij het spreken of lachen of door hun houding de indruk wekken dat zij daar geen erg in hebben en meer aan andere dingen denken dan daaraan, zodat de omstanders de indruk krijgen dat zij zich eenvoudig niet kunnen vergissen?

15-Daarop zei Bernardo, zonder te wachten: 'Zo heeft onze Roberto nu toch iemand gevonden die zijn manier van dansen zal prijzen, terwijl de anderen er allemaal kennelijk weinig in zien; als voortreffelijkheid neerkomt op achteloosheid en doen alsof men geen erg heeft in wat men doet en eerder aan andere dingen denkt, kent Roberto nergens ter wereld zijn gelijke; want om een achteloze indruk te wekken laat hij vaak zijn mantel van zijn schouders en de muilen van zijn voeten glijden en blijft hij doordansen zonder ze op te rapen.

De graaf antwoordde: 'Omdat u wilt dat ik ook iets zeg, zal ik iets opmerken over onze gebreken. Merkt u niet dat wat u bij Roberto achteloosheid noemt, in feite aanstellerigheid is? Want liet is dui(lelijk te zien dat hij zijn uiterste best doet niet te denken aan wat hij doet, en zodoende denkt hij er te veel aan; omdat hij de grenzen van de goede smaak overschrijdt, is die achteloosheid gekunsteld en ongepast; en hij bereikt het omgekeerde van wat hij beoogt, namelijk de gekunsteldheid verbergen. Daarom vind ik dat achteloosheid, op zichzelf lofwaardig, als zij te ver gaat en, wanneer iemand zijn mantel laat afglijden, ontaardt in gekunstelde slordigheid, geen geringere ondeugd is dan statigheid, eveneens zichzelf lofwaardig, die zo ver gaat dat iemand zijn hoofd stijf houdt uit angst dat zijn haren in de war raken of een spiegel in zijn baret en een kam in zijn mouw heeft en op straat altijd wordt gevolgd door een page met een spons en een borstel; want dit soort fatterigheid en dit soort achteloosheid zijn overdreven, en dat is altijd. kwalijk en in strijd met de zuivere, innemende eenvoud die de mensen zo aangenaam is. Let eens op hoe lelijk een ruiter is wanneer hij zijn best doet al te recht, "op zijn Venetiaans", zoals wij dat noemen, in het zadel te zitten, vergeleken met een ander die de indruk wekt er geen aandacht aan te schenken en die zo losjes en zeker te paard zit alsof hij te voet gaat. Hoeveel meer sympathie en lof oogst een bescheiden adellijke krijgsman die weinig praat en weinig pocht vergeleken met een ander die zichzelf steeds prijst en stoer vloekend de hele wereld lijkt te bedreigen! Want dat is niets anders dan een pose om voor dapper door te gaan. Hetzelfde geldt voor elke vaardigheid, en eigenlijk voor alles wat men kan doen of zeggen.'

16-Toen zei II Magnifico: 'Dit geldt ook voor de muziek, waar het een grote fout is twee volmaakte consonanten;:. op elkaar te laten volgen; ons gehoor verafschuwt dat en geeft vaak de voorkeur aan een secunde of een septiem, op zichzelf schrille, onverdraaglijke dissonanten ; dat komt doordat de aanhoudende opeenvolging van volmaakte consonanten een gevoel van oververzadiging geeft en een al te geforceerde harmonie oplevert; men vermijdt dat door er voor het contrast onvolmaakte samenklanken aan toe te voegen, zodat onze oren gespitst blijven en gretiger wachten op de volmaakte en ervan genieten, en soms ook van de dissonanten van de secunde of de septiem genieten als van iets waar men opzettelijk niet te veel zijn best op heeft gedaan.

'U ziet dus,' antwoordde de graaf, 'dat geforceerdheid hier evenals in andere zaken alleen maar schadelijk is. Men zegt ook dat een spreekwoord bij sommige uitmuntende schilders uit de oudheid luidde dat overdaad aan ijver schaadt, en dat Protogenes door Apelles werd berispt omdat hij zijn handen maar niet van de tafel kon houden als hij zat te tekenen.

Daarop zei Cesare: 'ik heb de indruk dat onze fra Serafino ook aan het euvel lijdt dat hij zijn handen niet van de tafel kan houden, althans niet voordat al het eten is weggehaald.'

17-De graaf lachte en voegde eraan toe: 'Apelles bedoelde dat Protogenes als kunstenaar van geen ophouden wist; met andere woorden, hij berispte hem omdat zijn werk te gekunsteld was. Deze deugd, die dus het tegendeel is van geforceerdheid en die wij voor het moment sprezzatura, achteloosheid noemen, is niet alleen de ware bron waaruit innemendheid voortkomt, maar biedt ook het voordeel dat zij bij elke menselijke handeling, hoe gering ook, niet alleen onmiddellijk iemands vaardigheid laat blijken, maar ook maakt dat deze vaak veel hoger wordt aangeslagen dan zij verdient; want wie met zoveel gemak iets goed doet, wekt bij de omstanders de indruk dat hij nog veel meer kan en dat hij liet nog veel beter zou kunnen als hij zijn best deed. Om terug te komen op de eerder gegeven voorbeelden, zie eens hoe een man die met wapens omgaat, als hij een werpspies drilt of een zwaard of ander wapen in de hand heeft, achteloos en losjes een slagvaardige houding aanneemt, met een gemak dat het lijkt alsof zijn romp en al zijn ledematen van nature en zonder moeite die houding aannemen, en aan iedereen, ook al doet hij niets anders, laat merken dat hij zijn vak volmaakt beheerst. Hetzelfde geldt voor het dansen: aan een enkele pas, een enkele sierlijke, ongedwongen beweging herkent men onmiddellijk degene die de danskunst beheerst. En als een musicus een enkele noot zingt die uitloopt op een welluidende versiering, maar met zoveel gemak dat het lijkt alsof liet vanzelf gaat4 laat hij daarmee merken dat hij tot veel meer in staat is. Ook in de schilderkunst merkt men duidelijk aan een enkele zonder moeite getrokken lijn, een enkele met gemak gemaakte penseelstreek die de indruk wekt dat de hand zonder inspanning of kunstgreep uit zichzelf het doel bereikt dat de schilder zich heeft gesteld, hoezeer die kunstenaar zijn vak verstaat, zodat iedereen zijn lovend oordeel daarover ten beste geeft; en hetzelfde geldt voor bijna alles. Onze hoveling zal dus hoog worden geacht en in alle op zichten, vooral bij het spreken, de anderen voor zich innemen als hij gekunsteldheid vermijdt - een fout die velen maken, vooral de Lombarden, die als ze een jaar van huis zijn geweest, na hun terugkeer meteen Romeins of Spaans, Frans of god weet wat beginnen te spreken, en dat allemaal omdat ze zo graag willen laten merken dat ze veel weten; die manier leggen zij zich vlijtig toe op het verwerven van een verwerpelijke ondeugd. Liet zou mij heel wat moeite kosten in onze gesprekken verouderde Toscaanse woorden te gebruiken; ik denk trouwens dat iedereen mij zou uitlachen

18-'Inderdaad,' zei Federico, 'wanneer wij, zoals nu, een gesprek voeren is het misschien verkeerd die oude Toscaanse woorden te bezigen; want zoals u zegt, ze zouden vermoeiend zijn voor wie ze uitspreekt en voor wie ze aanhoort, en velen zouden ze nauwelijks begrijpen. Maar als iemand schrijft, doet hij er naar mijn mening verkeerd aan ze niet te gebruiken, want ze verlenen het geschreven woord veel bekoorlijkheid en gezag, staan als daarin het meest bedreven.en ze leveren een ernstiger, plechtiger taal op dan moderne woorden.'

'Ik weet niet, antwoordde de graaf, 'wat voor bekoorlijkheid of gezag woorden aan een geschrift kunnen verlenen als men ze niet alleen in de spreektaal zoals wij die nu bezigen, moet vermijden (wat u zelf erkent), maar ook onder alle andere denkbare omstandigheden. Want als een verstandig man in de senaat van Florence, de hoofdstad van Toscane, een toespraak zou houden over ernstige zaken, of een persoonlijk gesprek over belangrijke aangelegenheden zou voeren met een man van gezag, of als hij met een goede vriend of vriendin, een vrouw of een ridder, zou praten over aangename dingen, over de liefde, of zou schertsen en grappen maken tijdens een feest of bij het spel of waar en wanneer ook, dan weet ik zeker dat hij zich ervoor zou hoeden die oude Toscaanse woorden te bezigen; en als hij dat wel zou doen, zou hij zich belachelijk maken en bovendien iedereen ergeren die naar hem luisterde. Het lijkt mij dus erg vreemd bij het schrijven woorden voor lief te nemen die men hij elk soort gesprek afkeurt en vermijdt, en te menen dat wat men hij het spreken nooit gepast vindt, de meest passende manier is om zich schriftelijk uit te drukken. Want volgens mij is schrijven niets anders dan een soort spreken dat na het spreken blijft bestaan, en als het ware een beeld of liever een vorm van voortleven van de woorden; daarom kunnen wij bij het spreken, dat ophoudt te bestaan zodra de stem zich heeft geuit, misschien bepaalde dingen door de vingers zien die in geschrifte niet door de beugel kunnen; want het schrift bewaart de woorden en onderwerpt ze aan het oordeel van de lezer en geeft hem de tijd voor ampele overwegingen. Dus is het redelijk dat men zich daarbij meer beijvert voor een beschaafd en correct taalgebruik, nier zo dat het geschreven woord anders wordt dan het gesprokene, maar zo dat bij het schrijven de mooiste woorden worden gekozen die men bij liet spreken gebruikt. En als bij het schrijven zou zijn toegestaan wat niet geoorloofd is bij het spreken, zou er naar mijn mening een erg ongelukkige situatie ontstaan, namelijk dat men zich meer vrijheden mag veroorloven bij iets waar men meer zijn best voor moet doen; dan zou de zorg die men aan het schrijven besteedt niet baten maar schaden. Daarom staat het vast dat wat correct is in de schrijftaal, ook is toegestaan bij het spreken; en de mooiste wijze van spreken lijkt op de schone letteren. Ik vind ook dat begrijpelijkheid bij het schrijven nog veel noodzakelijker is dan bij het spreken; want zij die schrijven zijn niet altijd aanwezig wanneer men hun werk leest, zoals sprekers bij hun toehoorders. Daarom wil ik diegene prijzen die niet alleen zoveel mogelijk verouderde Toscaanse woorden vermijdt, maar zich er ook van vergewist dat hij bij het schrijven en spreken de woorden gebruikt die vandaag de dag in Toscane en andere streken van Italië gebruikelijk zijn en die aangenaam klinken wanneer men ze uitspreekt. En wie andere regels wil volgen, moet dunkt mij goed oppassen dat hij niet vervalt in die laakbare gekunsteldheid waarover we het daarnet hadden.

19-Daarop zei Federico: 'Heer graaf, ik kan niet ontkennen dat schrijven een vorm van spreken is. Wel moet ik zeggen dat woorden met een enigszins duistere betekenis als men ze uitspreekt niet doordringen tot degene die ze aanhoort en als betekenisloos aan hem voorbijgaan doordat hij ze niet begrijpt; dat is niet het geval met het geschreven woord, want als de woorden die de schrijver bezigt een beetje... moeilijk wil ik niet zeggen, maar een beetje verholen subtiel zijn en niet zo vertrouwd als die welke men in het gewone spraakgebruik bezigt, dan verlenen ze het geschrift een wat groter gezag en maken ze dat de lezer nauwkeuriger oplet, en beter nadenkt, en genoegen schept in de scherpzinnigheid en de boodschap van de schrijver; en door zijn verstand een beetje te laten werken, smaakt de lezer het genoegen dat het volbrengen van een moeilijke taak met zich meebrengt. Als hij zo dom is dat hij die moeilijkheden niet kan overwinnen, is dat niet de schuld van de schrijver en hoeft men niet te concluderen dat diens taalgebruik niet fraai is. Daarom ben ik van mening dat men bij het schrijven Toscaanse woorden mag gebruiken, en wel uitsluitend die welke de oude Toscaanse schrijvers hebhen gebruikt, want dat feit levert overtuigend en door de tijd bevestigd getuigenis dat het goede woorden zijn, die duidelijk uitdrukken wat ermee bedoeld wordt, en bovendien bezitten ze de charme en de eerbiedwaardigheid die de ouderdom nier alleen verleent aan woorden, maar ook aan gebouwen, standbeelden, schilderijen en alles wat de moeite van het in stand houden waard is; en dikwijls verfraaien ze alleen al door hun glans en waardigheid de taal, die aldus met haar voortreffelijkheid en verfijning elk onderwerp, hoe banaal ook, zo kan sieren dat het de hoogste lof verdient. Maar het gebruik waar u op doelt en waar u zo aan hecht, lijkt mij erg gevaarlijk en kan dikwijls foutief zijn; en als de een of andere foutieve uitdrukking bij veel onwetenden is ingesleten, betekent dat volgens mij nog niet dat zij moet worden beschouwd als een regel en door de anderen dient te worden nagevolgd. Afgezien hiervan, gewoonten zijn erg wisselvallig en er is geen belangrijke stad in Italië waar niet anders wordt gesproken dan in alle andere. Maar als u zich niet genoopt voelt te verklaren welke taal de beste is, zou iemand evengoed het dialect van Bergamo kunnen kiezen als het Florentijns, en dat zou dan volgens u niet verkeerd zijn. Het lijkt mij dan ook dat wie alle twijfels wil vermijden en absoluut zeker wil zijn, iemand zou moeten navolgen die door allen eenstemmig wordt aanvaard en die hem altijd als leidsman kan dienen en als schild tegen zijn critici; en dat kan (althans in de volkstaal) niemand anders zijn dan Petrarca of Boccaccio; wie zich van deze twee verwijdert gaat tastend in het duister zijn weg en verdwaalt daardoor dikwijls. Maar wij zijn zo vermetel dat wij ons niet verwaardigen datgene te doen wat de besten in de oudheid hebben gedaan, namelijk anderen navolgen, wat naar mijn mening noodzakelijk is om goed te kunnen schrijven. Vergilius levert dunkt mij daarvan een overtuigend bewijs, want al heeft hij met zijn vernuft en zijn subliem verstand het hele nageslacht de hoop ontnomen hem ooit te kunnen navolgen1 toch heeft hij zelf Homerus willen navolgen.'

20-Daarop zei Federico: 'Jawel, zij zouden ze wel gebruiken; en u, heren uit Toscane, zou uw taal moeten vernieuwen en niet laten verkommeren, zoals u doet; want tegenwoordig kunnen we wel zeggen dat ze in Florence minder notie van hun eigen taal hebben dan op veel andere plaatsen in Italië.

Bernardo antwoordde: 'De woorden die in Florence niet meer worden gebezigd, zijn nog in gebruik bij de boeren, en omdat ze zijn bedorven en door ouderdom versleten, worden ze verworpen door de adel.

'Deze discussie over het schrijven,' merkte Gasparo Pallavicino op, 'is zeker de moeite van het aanhoren waard; toch zou het meer ter zake zijn als u ons leerde hoe de hoveling moet spreken, want het lijkt mij dat hij daar meer behoefte aan heeft en zich vaker moet bedienen van het gesproken dan van het geschreven woord.'

II Magnifico antwoordde: 'Integendeel; een zo voortreffelijk, zo volmaakt hoveling moet absoluut zowel het een als het ander kunnen, en zonder deze twee eigenschappen zouden alle andere nauwelijks lof verdienen; als de graaf zijn taak behoorlijk wil verrichten, moet hij de hoveling niet alleen goed leren spreken, maar ook goed leren schrijven.

'Signor Magnifico, zei de graaf, 'deze taak kan ik niet op mij nemen, want ik zou wel een grote dwaas zijn als ik anderen wilde leren wat ik zelf niet weet; en even dwaas zou liet zijn, als ik het wist te menen met een paar woorden datgene te kunnen doen waarvoor zeer geleerde mannen zich veel moeite hebben getroost in geschriften waarnaar ik onze hoveling zou verwijzen als ik hem zou moeten leren schrijven en spreken.'

[.......]

21-Volgens mij is kennis het voornaamste dat de hoveling nodig heeft om goed te spreken en schrijven; want wie niets weet en niets in zich heeft dat waard is te worden gehoord, heeft niets te zeggen of te schrijven. Vervolgens moet hij wat hij te zeggen of schrijven heeft, in een fraaie volgorde schikken; daarna moet hij het goed uitdrukken in bewoordingen die, als ik mij niet vergis, gepast moeten zijn, welgekozen, helder en welgevormd, maar vooral nog alle in gebruik bij het volk; want de woorden verlenen een redevoering grootsheid en luister als een verstandig man aan het woord is, die zijn best doet woorden te kiezen die zo goed mogelijk uitdrukken wat hij wil zeggen, ze op een hoger plan te brengen, ze als was te vormen naar zijn wil en ze zo goed onderling te rangschikken dat hun waardigheid en hun pracht onmiddellijk duidelijk is, als die van schilderijen die in het juiste, natuurlijke licht zijn geplaatst. Dit geldt wat mij betreft zowel voor het geschreven als voor het gesproken woord, maar het eerste stelt nog een paar eisen die bij het schrijven niet noodzakelijk zijn: bijvoorbeeld een goede stem, niet te zwak of week als van een vrouw, ook niet zo ernstig en zwaar als van een boer, maar welluidend, duidelijk, aangenaam en goed gearticuleerd, een vloeiende uitspraak en een juiste houding, met de juiste gebaren, die naar mijn mening bestaan uit bepaalde niet overdreven of heftige maar beheerste lichaamsbewegingen, met een passende gelaatsuitdrukking, en met een oogopslag die aangenaam overkomt en past bij de woorden en zoveel mogelijk tezamen met de gebaren de bedoeling en de gevoelens van de spreker weergeeft. Maar al deze dingen zijn voos en van weinig waarde als de zinnen die door de woorden worden gevormd niet, naargelang de omstandigheden, fraai, vernuftig, scherpzinnig, welluidend of ernstig zijn.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 voor havo en vwo in het profiel C&M..  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven: het Nederlandse onderwijs is een kale kip en daar valt dus niets te plukken. 


12/17/2014 update SG Groenewald