1.- Hij wist nauwelijks hoeveel maanden er waren
voorbijgegaan sinds zijn terugkeer in Florence. Hij had zich ingegraven in het
werk, zoals een mol zich ingraaft in zijn onderaardse koker. Hij was blind en
doof voor de buitenwereld. Toen hij, in Rome, onder het vaderlijk knikken en
aanmoedigend gesticuleren van paus Clemens, tenslotte zijn handtekening zette
onder het nieuwe contract met de heren Della Rovere, had hij beseft dat hij
zichzelf onherroepelijk veroordeelde tot dwangarbeid. Hij was bereid slaaf te
zijn, niets dan slaaf, verbeten te zwoegen aan zijn taak. Hij wist wel dat hij
zich nooit bevrijd zou voelen van schuld vóór die taak beëindigd was. Maar
waarom werd hem niet de genade gegund ongestoord te volbrengen wat hij zijn
plicht achtte, ongestoord te boeten voor een oud verzuim? In een slotwoord,
vóór de audiëntie beëindigd werd, had de paus het vonnis over hem
uitgesproken, luid: 'Het grafmonument wordt voltooid, heren, dat staat nu vast,
onze waarde kunstenaar hier heeft het zojuist zwart op wit bevestigd, nu is deze
onaangename kwestie wel uit de wereld hopen wij,' en, fluisterend, alleen voor
hém verstaanbaar: 'maar vergeet intussen het werk aan de Medici-kapel niet, ik
reken erop dat u zich ook houdt aan het contract dat u met mij gesloten hebt.'
Sindsdien weer die innerlijke
verscheurdheid waarbij ieder ander leed in het niet verzonk. In zijn dromen rees
Julius' mausoleum voor hem op, gezwollen tot geweldige afmetingen,
een groep van gestalten reikend tot in de wolken, Mozes, Paulus, Rachel en Lea,
giganten van marmer, omhoog gestoten door de aarde zelf, zoals gebergten
ontstaan. Langs de plooien van hun gewaden, reusachtige stenen riffen, trachtte
hij omhoog te klimmen. een mier, een pover zwak wezen op trillende poten, hoger,
hoger, tot waar de personificaties van hemel en aarde de sarcofaag hieven waarin
zijn kwelgeest sliep, Julius, wiens hoogmoed hem dit had aangedaan. De macht van
die paus-veroveraar verheerlijken, meer dan tien jaren na diens dood, op een
tijdstip dat het pauselijk gezag een aanfluiting was en de veroverde gebieden
beefden voor de komst van een nog gevreesder vijand - dat scheen hem méér dan
dwaasheid, een smaad, een leugen.
|
 |
Michelangelo
Buonarroti: Slaaf met baard, ca. 1530-1534 Marmer,
hoogte 265 cm
In de Galleria
dell'Accademia staan naast de beroemde David ook de vier onvoltooide
marmeren beelden van de zogenoemde slaven (of gevangenen).
Oorspronkelijke waren zij - met nog twee beelden die zich nu in het
Louvre bevinden - bestemd voor het grafmonument voor paus Julius II in
Rome, maar daar zijn ze nooit aangekomen. Nadat ze een periode waren
tentoongesteld in de Buontalenti-grot in de Boboli-tuin, kwamen de
originele beelden in de Accademia terecht.
De betekenis van de
figuren is omstreden, en hun functie op het grafmonument is nu niet meer
te achterhalen. De uitvoering in dit vroege stadium moet misschien
grotendeels worden toegeschreven aan assistenten van Michelangelo, die
zich op zijn ontwerpen baseerden. Maar met name aan de koppen van de
gebaarde slaven meent men de hand van de meester zelf duidelijk te
herkennen.
|
2.-
Terug in Florence had hij het oude, door
paus Julius zelf goedgekeurde plan vernietigd. Weg de zinnebeelden van de
onderworpen provincies, van de zeven kunsten, de zeven deugden. Hij maakte een
nieuwe schets van de figuren die het monument moesten schoren. Geboeide slaven,
zich krommend onder de last van de steen kolos die hen dreigde te verpletteren,
de achtvoudige belichaming van zijn eigen gemoedstoestand. Terwijl hij die
vormen los hakte uit het marmer onderging hij hun pijn, hun stomme wanhoop. Hij
werkte in blinde drift nu eens aan dit, dan weer aan dat beeld, alsof het zijn
zielsrust was die hij moest bevrijden uit de knellende steen. Uit zijn ogen,
roodomrand en met bloed belopen door slapeloosheid en de prikkeling van fijn
gruis, druppelde voortdurend vocht; stof en vuil verstopten alle poriën van
zijn huid, hoofd- en baardhaar waren door zweet tot strengen samengekleefd. Hij
kon zich niet meer herinneren wanneer hij voor het laatst uit zijn kleren was
geweest. Hij gunde zich geen tijd om te eten of te slapen. Leunend tegen
een kist, de blik onafgebroken gericht op het blok waaraan hij bezig was, nam
hij wat brood, uien en wijn, en wanneer het hem zwart voor ogen werd van
oververmoeidheid, liet hij zich zoals hij was ergens neervallen, op een stapel
zakken of op de naakte vloer tussen splinters en brokken. |
3.- Soms dreef onhoudbaar verlangen naar frisse
lucht hem naar buiten. Hij liep rond door de straten van Florence zonder te
weten waar hij zich bevond of wat er om hem heen gebeurde. Hij hoorde klokken
luiden, merkte de gloed van avond- of ochtendhemel op, hij had het koud of warm,
hij herkende de vertrouwde omtrekken van bepaalde gebouwen. Een enkele maal ging
hij welbewust naar een plek buiten de stadsmuren, in de richting van Fiesole, of
voorbij San Miniato, om de brede golvende lijnen van het landschap in zich op te
nemen. Zijn lichaam, zijn handen vonden een ogenblik rust. Maar nooit en nergens
rust voor zijn gedachten. Zijn lichaam, zijn handen, slaven in dienst van de
slaven die Julius' mausoleum zouden schragen. Zijn geest vluchtte in visioenen
van het werk waar hij nu naar verlangde als naar de eeuwige gelukzaligheid
zelf.- het Medici-monument in San Lorenzo. Wat hij niet had kunnen vinden vóór
hij naar Rome ging, de zin en dus de uiteindelijke vorm van die compositie, zag
hij nu voor zich met bovenaardse helderheid. Een antwoord op de roep die jaren
lang in hem weergalmd had, Adam sta op. Uit het leven over het geheim van de
dood heen opstaan naar de eeuwige waarheid. Opstaan uit de kerker die het
lichaam is, opstaan uit de macht van het onverbiddelijke lot, opstaan uit de
dwang van ruimte en tijd, naar het waarachtige leven van de ziel. Het bestaan op
aarde, een droom. Daarna, het verwonderd wakker worden in de dag, in de
helderheid van de wereld der ideeën.
|