Proportie Uit de schilderkunst die het oog, het nobelste zintuig, dient, komt de harmonie der verhoudingen naar voren. Zoals vele verschillende stemmen die samengevoegd zijn en tegelijkertijd zingen, een harmonieuze proportie produceren die zo'n voldoening geeft aan het zintuig van het gehoor dat luisteraars paf staan van bewondering. Maar het effect van de schone verhoudingen van een engelachtig gelaat in een schilderij is veel groter, want deze verhoudingen produceren een harmonieuze samenklank die op één en hetzelfde moment het oog bereikt, net als een muzikaal akkoord het oor treft; en als deze schone harmonie wordt getoond aan de minnaar van haar, wier schoonheid is geportretteerd, zal hij ongetwijfeld omvallen van bewondering en in een vreugde ontsteken die onvergelijkelijk is en alle andere gewaarwordingen te boven gaat. |
|
De schilder laat in zijn harmonieuze verhoudingen de samenstellende delen gelijktijdig zo werken dat ze tegelijkertijd tezamen en afzonderlijk gezien kunnen worden; tezamen door het ontwerp van de compositie als een geheel te zien en afzonderlijk door het ontwerp van de samenstellende onderdelen te zien. De architect Vitruvius zegt in zijn werk over architectuur dat de afmetingen van het menselijk lichaam door de natuur als volgt verdeeld zijn: 4 vingers maken 1 palm/handbreedte; 4 handbreedtes zijn samen 1 voet; 6 handbreedtes zijn samen 1 el; 4 ellen zijn een manshoogte en zijn 1 stap; en 24 handbreedtes zijn een manslengte; en deze maten gebruikte hij in gebouwen. Als men zijn benen zo ver spreidt dat de lichaamshoogte met 1/4 vermindert en de armen uitspreidt en opheft, zodat de middelvingers ter hoogte van de bovenkant van het hoofd zijn, moet men weten dat de navel het middelpunt van een cirkel zal zijn, waarvan de uitgespreide ledematen de omtrek raken; en de ruimte tussen de benen zal een gelijkzijdige driehoek vormen. |
De spanwijdte van de uitgestrekte armen van een man zijn gelijk aan zijn hoogte. Van de haarwortels tot aan de onderkant van de kin is het tiende deel van de totale hoogte van een mens; van de onderkant van de kin tot aan de kruin is het achtste deel van de totale hoogte; van de bovenkant van de borstkas tot aan de kruin het zesde deel, van de bovenkant van de borstkas tot aan de haarwortels het zevende deel van de hoogte; vanaf de tepels tot aan de kruin het vierde deel. De maximale breedte van de schouders is het vierde deel van de hoogte; van de elleboog tot aan het topje van de middelvinger het vijfde deel, van de elleboog tot het eind van de schouder is het achtste. De hele hand is het tiende deel. De penis begint bij het middelpunt van de man. De voet is het zevende deel. Van de voetzool tot net onder de knie is het vierde deel. Van onder de knie tot waar de penis begint is het vierde deel. De afstand tussen kin en neus en tussen de wenkbrauwen en de haarinplant is gelijk aan, de hoogte van het oor en is een derde van het gezicht. Het hoofd a f is 1/6 groter dan n f. |
|
De voet vanaf de wreef tot aan het puntje van de grote teen is even lang als de ruimte tussen de bovenkant van de kin en de haarwortels a b en gelijk aan 5/6 van het gezicht. Voor elke man geldt dat de afstand a b gelijk is aan e d. De lengte van de voet vanaf het eind van de tenen tot de hief gaat tweemaal uit die vanaf de hiel tot de knie, waar het scheenbeen verbonden is aan het dijbeen. De hand tot aan de pols gaat viermaal uit de afstand van de langste vinger tot het schoudergewricht. Een mansbreedte over de heupen is gelijk aan de afstand vanaf de bovenkant van de heup tot aan de onderkant van de bil wanneer hij met het gewicht op beide benen staat en er is dezelfde afstand van de bovenkant van de heup tot de oksel. De taille of het smallere deel boven de heupen zit halverwege tussen oksel en de onderkant van de bil. |
Elke man is op driejarige leeftijd de helft van de volledige hoogte die hij tenslotte zal bereiken. Er bestaat een groot verschil in lengte tussen de gewrichten bij mannen en jongens. Bij een man is de afstand van het schoudergewricht tot de elleboog en van de elleboog tot aan het topje van de duim en van de ene schouder naar de andere in elk voorbeeld twee hoofdlengtes, terwijl bij een jongen deze slechts één hoofdlengte is; omdat de natuur eerst de plaats voor het intellect vormt, voordat ze maakt wat de vitale delen bevat. Denk erom zeer zorgvuldig te zijn bij het weergeven van ledematen aan uw figuren, laat ze in verhouding lijken met de grootte van het lichaam en overeenkomen met de leeftijd. Dus heeft een jeugdig persoon ledematen die niet erg gespierd zijn of sterk dooraderd en het oppervlak is zacht en rond en teer van kleur. Bij een man zijn de ledematen pezig en gespierd; terwijl bij oude mannen het oppervlak gerimpeld, gebarsten en knoestig is en de aderen zich sterk aftekenen. |