Tot elke prijs willen winnen

Er zit iets halsstarrigs in de wijze waarop de grote kunstenaars van de Italiaanse Renaissance hun oorspron kelijkheid en eigenzinnigheid verdedigden. Wat voor Bellini en Michelangelo geldt, komt bij al hun collega's, groot en klein, telkens terug. In de correspondenties met hun opdrachtgevers en in hun biografieën krijgt het zelfs een nog explicietere uitdrukking: daarin valt keer op keer het begrip vergelijking, dat  wil zeggen, de vergelijking van hun werk met dat van hun vakbroeders. Zij meten zich met hun collega's en directe voorgangers, zij zetten zich tegen hen af. Zij waren zich, anders gezegd, bewust van een duurzame competitie, en hun opdrachtgevers maakten van dat bewustzijn prikkelend gebruik.
In een beroemd geworden brief schrijft de Venetiaanse humanist Pietro Bembo dat zijn vriend de schilder Giovanni Bellini werkelijk nooit bereid was een schilderij dat nog niet helemaal voltooid was al aan wie dan ook te laten zien. Zo'n werk hing in zijn werkplaats, soms wel jaren, maar de schilder waakte ervoor dat geen pottenkijker er een blik op kon werpen. Zijn Florentijnse collega Michelangelo Buonarotti was nog terughoudender, nog achterdochtiger als het om werk in uitvoering ging. Werkte hij aan een beeld, dan liet hij soms zelfs hoge muren opmetselen rond de plaats waar hij in het marmer stond te hakken.
Beiden hoorden tot de beroemdste kunstenaars van hun tijd, beiden behoren tot de beroemdste kunstenaars aller tijden. Geen van beiden heeft het aan zelfverzekerdheid ontbroken. In de correspondentie met zijn opdrachtgevers, al dan niet via bemiddelaars tot stand gekomen, geeft Bellini er keer op keer blijk van soeverein zijn eigen plan te trekken en geen boodschap te hebben aan de bemoeienis van de veelal machtige figuren op wier kosten hij leefde. 

Michelangelo ging nog verder: hij heeft erop toegezien dat zijn eerste biograaf zijn versie van zijn eigen levensverhaal presenteerde. Van beinvloeding door anderen kon in de schets van zijn artistieke ontwikkeling geen sprake zijn. Michelangelo had, naar eigen zeggen, slechts twee leermeesters gehad: de Klassieke Oudheid en de natuur. Soevereiner kan het niet. En toch die schroom, die vrees op de vingers te worden gekeken.

Na imitatie volgt de emulatie (eerst nadoen, dan wedijveren)

De Amerikaanse kunsthistorica Rona Goffen is, volmaakt proefondervindelijk, de frequentie waarmee dat begrip 'vergelijking' inzake de beeldende kunst van de Renaissance opduikt, gaan inventariseren. 

Daarin is die rivaliteit zo intensief aanwezig, dat de vraag zich opdringt waarom die zich niet eerder aandiende. De hele inbedding van het schildersambacht tijdens de Middeleeuwen lijkt er immers naar toe te leiden: de vorming van de schilder, als leerling te midden van andere leerlingen in de werkplaats van een erkend meesterschilder, nodigt uit tot competitie. De karakteristieke didactische opvatting van het middeleeuwse curriculum - op de imitatie volgt de emulatie: eerst nadoen, dan wedijveren - verwijst er immers naar. In een werkplaats met verscheidene leerlingen onderweg naar erkenning zindert de behoefte aan vergelijking. Competitie is een drijfveer inherent aan het schildersvak.

Vooral in de brieven die Goffen aanhaalt van Isabella d'Este, de grote verzamelaarster en opdrachtgeefster uit Mantua, wordt de externe uitnodiging tot rivaliteit zichtbaar. Zij verzamelde, maar zij verzamelde met een nauwkeurig omschreven plan; haar formuleringen in brieven aan kunstenaars doen verbluffend sterk denken aan het jargon dat hedendaagse tentoonstellingsmakers tot vervelens toe bezigen. Ze is op zoek naar 'confrontatie', ze wil werken van verschillende meesters in eenzelfde ruimte bijeenbrengen om te kijken wat er dan gebeurt met die werken. De verzamelaar vergelijkt en wil ook niets liever dan dat.
In dat krachtenveld opereren de kunstenaars, tegelijkertijd voortgestuwd en uitgedaagd. Goffen voert Michelangelo op als de sleutelfiguur, Michelangelo die in een van de voornaamste werkplaatsen van Florence was opgeleid (en dat de rest van zijn leven zoveel mogelijk getracht heeft te bagatelliseren), maar zelf niemands rechtstreekse leermeester is geweest: hij keek wel uit. Zijn geënsceneerde isolement is de meest markante uitdrukking van gevoelens van competitie, de Sixtijnse kapel in Rome getuigt ervan. De schilderingen in die kapel zijn het resultaat van hoogst competitieve keuzes die de opdrachtgevers hebben gemaakt, Michelangelo's bijdrage de manifestatie van iemand die tot elke prijs wou winnen.

Gilden, die bij het verfraaien van kerken met elkaar wedijverden het mooiste beeld te leveren, kerkbestuurders die wedstrijden uitschrijven voor uit te voeren werk, verzamelaars die dezelfde motieven of onderwerpen aan verschillende kunstenaars opdragen. De Renaissance is doortrokken van een gevoel van wedijver met de klassieke oudheid.

Dat roept de interessante vraag op wat al die rivaliteit -bewerkstelligt: is degene die wint inderdaad beter dan degene die verliest? Is er, anders gezegd, sprake van vooruitgang in de kunst? Toen Giorgio Vasari in de 16de eeuw zijn beroemde verzameling biografieën van de beeldende kunstenaars van de Renaissance schreef, bediende hij zich in hoge mate van de vergelijking. Vaak doet hij dat concreet: wie kon een bepaald onderwerp beter schilderen dan een ander, wie was er beter in landschappen, wie beter in portretten, wie blonk uit door zijn kleurgebruik, wie door zijn compositie?

De waardering van de ambachtelijkheid is van eenzelfde gewicht is als die van de oorspronkelijkheid

Het is een prettig soort kunstkritiek die je dan krijgt, omdat de waardering van de ambachtelijkheid van eenzelfde gewicht is als die van de oorspronkelijkheid. Bovendien kunnen kunstenaars en kunstliefhebbers zich er op eenzelfde niveau over uitspreken. Of iets goed gedaan is, is niet alleen een kwestie van individuele waardering, maar ook van vakmanschap, en dat laat zich tamelijk objectief vaststellen. Als Leonardo da Vinci zijn schets maakt voor de 'Aanbidding door de Wijzen', legt hij niet alleen een grote artistieke oorspronkelijkheid aan de dag, hij lost ook een aantal concrete problemen voor zijn vakbroeders op.

Aanbidding der wijzen (onvoltooid), ca 1482, houten paneel, 246x243 cm, Galleria degli Uffizi, Florence

Leonardo denkt niet in silhouetten, maar in driedimensionale lichamen, die door de val van licht meer of minder zichtbaar worden. In de schaduwen blijven de gestalten onvoltooid; daar worden contouren slechts geïmpliceerd. Deze methode van modelleren chiaroscuro genoemd, licht en donker, beeldt de figuren niet meer naast elkaar uit, ze krijgen een picturale eenheid, omdat de grenzen ertussen gedeeltelijk zijn doorbroken.

Maar op een gegeven moment - en dat is bij Michelangelo wel bereikt - zijn al dergelijke problemen opgelost. Dan wordt het ambachtelijke karakter van de rivaliteit steeds kleiner en wint de notie van oorspronkelijkheid. 

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 voor havo en vwo in het profiel C&M..  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Geraadpleegde bron oa: Michaël Zeeman De Volkskrant 21-02-03

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.


02/20/2010 update SG Groenewald