Snel, langzaam en gematigd

Muziek hoorde erbij in de zestiende eeuw. Ieder ontwikkeld mens werd geacht ermee overweg te kunnen. Prinsen en prelaten, geestelijken en edellieden, mannen en vrouwen, gezeten burgers en rondtrekkende scharrelaars dansten, speelden en zongen.  

De bezetting hing af van wat men bij de hand had: strijkers, zangers en blazers in allerlei combinaties. Vocale, instrumentale en gemengde uitvoeringen van eenzelfde compositie waren heel gewoon.

Het madrigaal componeerde men voor gebruik in kleine kring, binnens­kamers. Graag haakten de componisten daarbij in op populaire volksliederen. Voor het eerst in de geschiedenis was immers het verspreiden van muziek betrekkelijk eenvoudig geworden sinds, in het verlengde van de boekdrukkunst, ook de muziek­drukkunst na ca. 1500 mogelijk was.  

 

Tocata Ritornello ''Dal mio Permesso amato''     'Orfeo' van Monteverdi.

Florence is de bakermat van het recitatief. Daar kwamen rond het jaar 1600 mensen bij elkaar om te praten over de cultuur van de Grieken, over hun mythologie, taal en muziek.

Kunstenaars en wetenschappers geloofden in de 'reinigende werking' van goede muziek, zoals ze bij Aristoteles lazen: met muziek meer mens. Hoog uitgevoerde muziek zorgde voor een opgewonden of opgewekte sfeer, laag uitgevoerde voor nederigheid of verachting, het middenregister voor rustige en gematigde gemoedstoestanden. Zo ontstond ook de gedachte van drie basistempi:

snel, langzaam en gematigd.

Bij deze visie paste geen ingewikkelde, polyfone muziek. De tekst kreeg voorrang. Zingen moest een natuurgetrouwe weergave worden van de spraak en van de spraakaccenten. De muzikale vorm, de melodie en de ritmische ordening moesten de tekst onderstrepen. Dat werd het recitatief: solozang met een instrumentale begeleiding.  

Het recitatief stond zo dicht bij de spraak, dat het was alsof men een verhaal vertelde. De muzikale kenmerken ervan zijn: 

  • kleine intervallen, 

  • veel toonherhalingen, 

  • geen lange noten, 

  • geen vaste maat, 

  • weinig tekst­herhalingen, wel enkele versieringen.

Recitatieven treft men in de barok aan in stukken als opera, oratorium, passie en cantate. Vooral dus in vormen waarin een verhaal verteld wordt. Naarmate de inhoud meer vroeg om drama, bekoorlijkheid, gevoel of lieflijkheid werd het recitatief muzikaal rijker uitgewerkt. Een prachtig voorbeeld hiervan is 'posente spirto' uit de 'Orfeo' van Monteverdi.

'Posente spirto' uit de 'Orfeo' van Monteverdi.(MP-3)

 

ORFEO: Vi ricorda ò boschi ombrosi

Monteverdi was een meester in het gebruik van al deze stijlmiddelen. Hij schreef als bekwaam vertegenwoordiger van de oude stijl vijf boeken met madrigalen, alvorens hij in zijn grote werken, de Orfeo en de Maria vespers, vooral de nieuwe stijl ging toepassen. Hierdoor werd hij de componist die model stond voor de vroegbarok. In 1608 componeerde hij, na het enorme succes van de Orfeo bij gelegenheid van het carnaval een jaar tevoren, een opera voor het huwelijk van Francesco Gonzaga. Hoofdpersoon was de tragische figuur van Ariadne.

De klaagzang Lamento d'Arianna (MP-3)

De klaagzang Lamento d'Arianna is alles wat er van dit werk nog over is: een emotioneel geladen recitatief waarin Ariadne haar geliefde Theseus ziet wegvaren.  

Seconda prattica

Noord Europese componisten trokken in de vroegbarok de Alpen over om in Venetië bij Gabrieli en Monteverdi de nieuwe muziekpraktijk te leren. De seconda prattica heette die. De revolutionaire muziekvernieuwers waren in hun naamgeving bescheiden. Prima prattica bleef de oude polyfonie.

Nieuw was de opvatting dat je met muziek bij de luisteraar gevoelens kon oproepen. De trillingen van de muziek wekken de levensgeesten en deze raken het gemoed van de mens. Ieder mens zal er op eigen wijze door geraakt worden, want ieder mens heeft zijn eigen temperament.  

Klik om te luisteren in breedband of in smalband naar: Monteverdi: De tweede akte van Orfeo Koor, orkest en solist olv Emanuelle Haïm (Avro Klassiek)

De middelen waarmee de muziek dit realiseert, zijn die van altijd:

tempo, toonsoort, intervallen en ritme.

De gevoelens die men wilde uitdrukken, werden affecten genoemd. Ze zijn te verdelen in vier categorieën:

Hevige, min of meer negatieve gevoelens; toom, razernij, vertwijfeling.
Hevige positieve gevoelens: juichen, vreugde, vurige liefde.
Het einde van alle hevigheid; de dodelijke droefheid.
Minder hevige positieve gevoelens; rust, zekerheid, vertrouwen.

We moeten bedenken dat de componist uitging van een aantal kernwoorden. Dat was een traditie gebaseerd op de leer van de welsprekendheid, de retorica. Deze beheerste zowel de vormgeving als de muzikale uitdrukkingswijze. Voorbeelden van bijna standaard geworden uitdrukkingswijzen vinden we in de begrippen stijgen, dalen en cirkelen

In de barok werden alle woorden met een positieve betekenis weergegeven door stijgende toonreeksen, negatieve betekenissen werden gepaard aan dalende melodieën.

Op dezelfde manier werden maatschappelijke verhoudingen uitgedrukt; van laag tot hoog stijgend, van hoog tot laag dalend. 

  • Uitspraken van knecht tot ridder dus stijgend, van mens tot God eveneens. 

  • Dalend spreekt God tot de mens, de heer tot zijn knecht. 

  • Stijgend spreekt men van nu tot de toekomst, 

  • dalend van heden tot verleden. 

Men zal grondig van een tekst kennis moeten nemen om door te kunnen dringen in het waarom van een barokcompositie. In het volgende fragment bezweert Orfeo dat hij Euridice met zijn muziek zal kunnen redden. Of twijfelt hij daaraan? Beluister zijn bezwering.'

  'Tu se morta' uit l'Orfeo van Monteverdi.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 voor havo en vwo in het profiel C&M..  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Muziekfragmenten MP-3 Kees Zonneveld

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven.


02/20/2010 update