Duizend manieren van kijken
Een inleiding op de Très Riches Heures du Jean Duc de Berry   Umberto Eco
Opdracht CKV-2 (vwo 6) 
De schrijver deed de Très Riches Heures onrecht aan, want hij zag eerst alleen het decoratieve aspect. 
Je kunt dit handschrift namelijk ook op andere manieren bekijken. 
Lees onderstaande tekst, bekijk via bovenstaande links de afbeeldingen 
en maak een opsomming van de andere manieren, waarop je naar de Très Riches Heures kunt kijken.
Eén daarvan is uiteraard die van de kunsthistoricus, die de afbeeldingen poogt te
dateren, hun iconografische invloeden nagaat, de kwaliteit van de uitvoering beoordeelt... Maar dat is
toch niet de manier die ik de fascineerde, maar niet gespecialiseerde lezer wil aanbevelen. Ik stel voor
het werk ook eens op paar andere manieren te benaderen, meer vanuit de fantasie dan vanuit de
filologie of de historische fijnslijperij.
Eén van die benaderingen heb ik pas later ontdekt, toen ik met het historisch onderzoek van de Ecole
des Annales in aanraking kwam: de Très Riches Heures zijn een unieke bron van informatie over het
materiële en maatschappelijke leven, de zeden en gewoonten en de esthetische voorkeuren van het
betreffende tijdperk. In die zin zijn de kalenderminiaturen zonder twijfel het belangrijkst, maar
daarnaast loont het ook om de andere voorstellingen te bestuderen, op zoek naar subtielere, soms
obscure aanwijzingen.
De kalenderminiaturen vormen een goudmijn aan informatie over de kleding en wapenrusting van die
tijd. Ze vertellen ons hoe de tafel werd gedekt en welke spijzen en dranken werden opgediend, hoe
men omging met huisdieren, hoe in de verschillende seizoenen het land werd bewerkt. Ze laten ons
weten hoe de landbouwwerktuigen eruit zagen, hoe de boeren en de herders leefden, hoe men de
akkers bewerkte en de tuinen aanlegde. Ze tonen ons de vorm van de bijenkorven, de versiering van de
sjabrakken en de manier waarop karren werden ingespannen. En verder bieden ze ons een keur aan
kastelen, kerken en kloosters, ze laten ons de drukte zien bij grote bouwwerkzaamheden en de
interieurs van kerken en paleizen met hun beelden en vaandels en al. De details zijn zo nauwgezet en
waarheidsgetrouw weergegeven dat gespecialiseerde kunsthistorici alleen al aan de hand dààrvan de
afbeeldingen hebben kunnen dateren.
De Très Riches Heures zijn een soort filmdocumentaire, een beeldenreeks die ons het leven van een
tijdperk laat zien. Maar geen film heeft ooit de levensechtheid, de luister en de ontroerende schoonheid
van deze taferelen kunnen evenaren.
Een tweede manier van kijken: Speuren naar het wonderbaarlijke. Dit handschrift bevat maar weinig
van de groteske marginalia, die in andere werken juist zo talrijk zijn. Slechts af en toe vinden we een
jager of een vogelaar of een beeld uit de Omgekeerde Wereld , het soort afbeeldingen dat
Baltrusaitis ons indertijd zo graag wilde laten ontdekken in de marges van menig vroom handschrift.
Het is alsof de miniatuurschilders het niet hebben gewaagd in een voor de zedige blik van de
hertogelijke familie bestemd gebedsboek amusante voorstellingen op te nemen. Maar pas op voor
overhaaste conclusies, want de Middeleeuwse smaak voor groteske monsters (voor 'babouins' of
'babewyns' zoals ze ook wel werden genoemd), manifesteert zich bij de initialen.
Deze vormen weliswaar boven alles een portrettengalerij, maar als we heel goed kijken ontdekken we
-uitgerekend bij het begin van een 'Ave Maria Stella'- een ruigbehaarde satyr, en hier en daar een beer
of een kreupele, een hond of een konijntje, als wilden ze de hertog bij zijn vrome meditatie verrassen,
hem van het gebed afleiden, of hem laten wegdromen, weg van de vrome spreuk of parabel, die de
afbeelding bij hem zou moeten oproepen.
Afleiding, verstrooiing: een derde manier van kijken. Het boek is bedoeld voor meditatie, gebed,
concentratie. In de Middeleeuwen werd er heel wat gescholden op de beeldensmuk in kerken en
kloosters, die in hun overdaad de gelovigen zouden kunnen afleiden van hun dialoog met God. Denk
alleen maar aan de beroemde schimprede van de Heilige Bernardus tegen de gebeeldhouwde figuren
op de Romaanse kapitelen: '
Quid facit illa ridicula mostruositas, mira quedam deformis formositas ac formosa deformitas! Quid
ibi immundae simiae? Quid feri leones? Quid monstruosi centauri? Quid semi-homines? Quid
maculosae tigrides...?'*
 
* Wat moet die belachelijke monstrositeit, die gedeformeerde vormenpracht, die prachtig
vormgegeven deformatie? Waarom toch die vieze apen? Die woeste leeuwen? Die monsterlijke
centauren? Die halfmensen? Die gevlekte tijgers? (uit: Apologia ad Guillelmum)
 
'...En aan de andere kant', schreef Bernardus verder, 'wat moeten we toch met al die veel te mooie
heiligenbeelden en al die met goud beklede relikwieën?'
Maar om te beginnen zijn er tussen de tijd van de heilige Bernardus en die van de Duc de Berry
minstens twee eeuwen voorbij gegaan, die een afname lieten zien van de mystieke spanning en de
strengheid in de leer. Ten tweede zijn we niet in het klooster, maar aan het hertogelijk hof en ten derde
is onze hertog een nieuwsgierig mens, niet alleen een collectioneur van kostbare boeken en
waardevolle kunstobjecten, maar ook een voorloper van de 'Rariteitenkabinet'-verzamelaars van de
barokperiode: Zijn schatkamer bevat wondere zaken als de hoorn van een eenhoorn, walvisbaleinen,
kokosnoten, schelpen uit de zeven wereldzeeën en de verlovingsring van de heilige Jozef. Deze
verfijnde edelman met zijn nieuwsgierige, begerige ogen had de verstrooiing tot een ware kunst
verheven.
Zo kunnen we hem ons voor de geest halen: in gebed neergeknield, zijn lippen mechanisch een psalm
prevelend, terwijl zijn ogen niet zozeer op het verheven onderwerp van de afbeelding rusten, maar
liever op de achtergrond, op de tuinen, de heuvels, de kastelen, de gewaden van de edele vrouwen en
de bloemenranken in de marges.
We moeten niet vergeten dat sommige beeldenreeksen, bijvoorbeeld die van het Lijdensverhaal, een
uitgesproken filmische dynamiek en ritme hebben, met abrupte wisselingen van plaats en tijd en van
licht en donker. Het is heus geen gebrek aan respect als we ons de Duc de Berry voorstellen in het
halfdonker van de kerk, net zo geobsedeerd door de taferelen in zijn boek als wij door de scènes op
het televisiescherm. Als een bewonderenswaardig compromis tussen mystiek en esthetiek, tussen
plicht en genoegen, tussen meditatie en het vrije spel van de fantasie, helpt de Très Riches Heures ons
de Middeleeuwen te begrijpen, een tijdperk waarin uitingen van publieke deugdzaamheid heel
onbevangen hand in hand gingen met manifestaties van openlijke bandeloosheid, een tijdperk waarin
men misschien niet vaker zondigde dan nu, maar zeker met minder schaamte, terwijl men tegelijkertijd
blijk gaf van vurige godsdienstigheid en morele strengheid.
 uit oktober
De Très Riches Heures, dit schijnbaar zo delicate en kostbare object, dit meesterwerk van de
goudsmeedkunst, dit voortbrengsel van een hoogst verfijnde cultuur, is ook een diepmenselijke
document, dat - als men het boek goed leest - ons veel zegt over de zwakke kanten van onze
Middeleeuwse voorvaderen, en over de zwakheden van degenen die na hen kwamen. Het viel de
Middeleeuwse mens vaak zwaar om onderscheid te maken tussen de geneugten van de zinnen en die
van de ziel. Hij had een veel beter ontwikkeld gevoel voor heldere, krachtige, levendige kleuren dan
wij; hij hield van de glans van goud, het fonkelen van edelstenen, en het spel van het licht dat valt op
het groen van de velden, op het blauw van het water, op de brokaten gewaden. Maar in die triomf van
kleur, van licht, van goud, zag hij ook een manifestatie van de goddelijke almacht.
Wij zouden concluderen dat de Duc de Berry zich uitstekend amuseerde, terwijl hij verrukt de
symfonie van rode en blauwe tonen volgde, wellicht met zijn vingertoppen het goud dat elke bladzijde
van dit boek bekleedt vluchtig aanrakend... Maar hijzelf was ervan overtuigd op die manier de
aanwezigheid te vieren van het Goddelijke in de wereld, en dat op een hoogst aangename wijze. Met
sublieme huichelarij ervoer hij deugd en deemoed in de luxueuze verstrooiing die hij zichzelf
veroorloofde.
Van hun kant verzuimden de Gebroeders van Limburg en hun opvolgers niet om hun opdrachtgever
daarin aan te moedigen. Kijk maar eens met hoeveel gevoel ze het klaarspelen via bijna abstracte
kleureffecten uiteindelijk tot monochrome beelden te komen: de rode hellegang der verdoemden, de
gulden scharen der gelukzaligen, de azuren val der opstandige engelen.
In één van de miniaturen durft de schilder zelfs, om een effect te bereiken als van een borstkuras, of
als de geschubde rug van een gouden vis, een hele menigte heiligen op te voeren, op de rug gezien,
zodat alleen hun aureolen 'a tutto tondo' zichtbaar zijn.
En de hertog? Die droomt weg en in zijn fantasie ziet hij het paradijs als een prachtige
juwelenverzameling die veel weg heeft van zijn eigen schatkamer...
Nog andere manieren om het manuscript te bekijken? Het boek is incompleet, het heeft bladzijden
zonder versierde initialen en ook een paar blanke pagina's waarop men alleen de kaderlijnen voor
toekomstige miniaturen ziet. Het is een boek zonder homogeniteit dat het werk van meerdere handen
verraadt. Daarmee laat het manuscript zijn ontstaansgeschiedenis zien, verwijst het naar de jaren van
werk die er in zijn gaan zitten en verraadt het een geschiedenis van onderbrekingen, nieuwe aanzetten
en verbeteringen. Het is alles bij elkaar het eindresultaat (wederom bijna filmisch) van het atelier waar
het is opgezet, van de lange periode van voorbereiding en uitvoering, van de veranderingen en
inlassingen, die het geleidelijk aan zijn uiteindelijke vorm hebben gegeven. Zo fungeert het als een
monument ter ere van het eigen atelier
Verder kan men bijvoorbeeld nog zoeken naar al die iconografische thema's die de Middeleeuwen
hadden ontwikkeld en die hier als in een encyclopedie bij elkaar staan; of - een beetje boosaardig -
naar geloofsvormen en praktijken die door de Kerk weliswaar officieel werden veroordeeld, maar die
door de hofcultuur stilzwijgend waren geaccepteerd; ik denk bijvoorbeeld aan de talrijke zeer precieze
astrologische verwijzingen, die een hoogontwikkelde kennis op dit gebied vereisen en een grote
vertrouwdheid met de materie.
Dit komt niet alleen naar voren in de halfronde afbeeldingen boven de twaalf maanden maar ook op
die leerzame folio 14, waar de Homme Anatomique verschijnt, die al doet denken aan de
voorstellingen van de relaties tussen micro- en macrocosmos bij de magiërs van de renaissance, bij
Robert Fludd of later bij Athanasius Kircher. En laten we niet vergeten dat dit handschrift slechts
enkele tientallen jaren voor de geboorte van Marsilio Fivino is ontstaan, en dus in een periode waarin
in het Florence van de Humanisten de tijd begon te rijpen voor een openlijke herwaardering van de
astrologie en de magie.
Maar misschien kunnen we hier beter bij laten. Nog meer leesmogelijkheden aandragen zou wellicht
van een gebrek aan respect voor de lezer getuigen. De Très Riches Heures is juist daarom zo'n
buitengewoon boek omdat het door zijn toegankelijkheid op duizend verschillende manieren de
fantasie prikkelt. Ik hoop dat de lezer dit werk op goed geluk openslaat, de bij hem passende insteek
vindt en vervolgens op eigen houtje door deze Tuin der Geneugten dwaalt.
Umberto Eco