Bernardus Claraevallensis (1090-1153) (Bernardus van Clairvaux) APOLOGIA AD GUILLELMUM (omstreeks 1125 geschreven) |
|
De edelman Bernard trad in het klooster van Citeaux en werd de eerste abt van de nieuw gestichte hervormde tak van deze orde, de abdij van Clairvaux. In zijn vele geschriften riep hij de kerk op, terug te keren naar de strenge kloostertucht van weleer en veroordeelde hij het in de kerk heersende vertoon van wereldse pracht en praal. Zijn kritiek ligt voor een deel vervat in scherpe uitvallen tegen de buitensporige opsmuk van de kerkelijke architectuur. Hij was de belangrijkste tegenstander van de architectonische opvattingen van Suger, tot zij zich met elkaar verzoenden in politieke aangelegenheden. Hij drukte een blijvende stempel op de architectuur van de Cisterciënsers en op de aansluitende, in de loop van de twaalfde en dertiende eeuw in brede kring gevoerde discussies over de wereldlijke vernieuwingen in de kerkenbouw. | |
Kleidung der Mönche nach Benedikt
|
Cucullae: Zwei Oberkleider
mit Kapuze und weiten Ärmeln Tunicae: Zwei Unterkleider, auch als Nachtgewand Bracile: Gürtel aus Tuch oder Leder Zwei Paar Schuhe: Sandalen für den Sommer, Holzschuhe für den Winter |
|
|
Grisaille, een grijs-op-grijs-schildering waarbij bewust geen kleur wordt gebruikt; alleen de tinten grijs en bruin worden toegepast. Grisaille komt voor het eerst voor in de ramen van de kerken van de cisterciënzer orde, die vreesde dat kleur in de ramen de monniken van het gebed zou afleiden. (detail minster York) |
|
Ik laat de geweldige hoogte van de kerken achterwege, evenals de overdreven lengte, de overbodige breedte, de kostbare afwerking en de opmerkelijke beschilderingen |
|
Ik laat de geweldige hoogte van de kerken achterwege, evenals de overdreven lengte, de overbodige breedte, de kostbare afwerking en de opmerkelijke beschilderingen die, doordat zij de blik van de kerkgangers op zich vestigen, de aandacht afleiden en die, dunkt mij, op een of andere manier de oude joodse gebruiken voorstellen. Maar goed, laat dat gedaan worden ter ere van God. Ik vraag echter als monnik aan rnijn broeders, zoals eens een heiden aan andere heidenen: 'Zegt mij (zei hij), Pontifices, wat doet goud in dit heiligdom?' Ik op mijn beurt stel de vraag: 'Zegt mij, armen (ik neem de versmaat niet over, maar alleen de betekenis) zegt mij, armen - als jullie tenminste echt arm zijn - wat doet goud in jullie heiligdom?'Natuurlijk hebben de bisschoppen er een andere verklaring voor dan de monniken. Want wij weten dat de bisschoppen, omdat zij leiding geven aan wijzen én dwazen, de toewijding van de massa niet door het geestelijke, maar wel door materiële ornamenten kunnen opwekken. Wij monniken, die nu uit het volk getreden zijn, hebben alle kostbare en mooie dingen in de wereld achtergelaten om Christus te dienen. Wij beschouwen al het schoon schijnende, het aangenaam klinkende, het welriekende en hetgeen prettig is te proeven en aan te raken, kortom alle lichamelijke geneugten, als drek, opdat wij Christus winnen - dan vraag ik mij af, wier toewijding tot die dingen wij proberen op te wekken? | |
0, ijdelheid der ijdelheden, maar niet ijdeler dan waanzinnig. |
|
Welk
voordeel verwachten wij daarvan, soms de bewondering van dwazen of het
genot van simpelen? Hebben wij soms, omdat wij onder het volk verkeerd
hebben, toevallig hun kunstwerken leren kennen en zijn wij nog altijd
aan hun beeldhouwwerken onderworpen?
Om het duidelijk te stellen, veroorzaakt hebzucht dit allemaal, die slaaf is van de afgoderij? Wij streven niet naar winst, maar naar een gift. Als je vraagt 'Hoe?' dan zeg ik 'Op een wonderlijke manier!' Geld wordt op zo'n manier verbreid dat het zich vermenigvuldigt. Het wordt uitgegeven opdat het zich vermeerdert en verkwisting levert winst op. Immers juist door die aanblik van bewonderenswaardige, maar ijdele kostbaarheden worden de mensen eerder aangezet tot schenkingen dan tot gebeden. Zo wordt rijkdom geput uit rijkdom, zo trekt geld geld aan: omdat op een of andere manier daar waar meer rijkdom wordt aanschouwd, vrijgeviger geschonken wordt. De ogen doen zich tegoed aan de relikwieën, bedekt met goud, en de geldbuidels worden geopend. Een zeer mooi beeld van een heilige man of vrouw wordt getoond, en hoe kleurrijker beschilderd des te heiliger wordt het verondersteld te zijn. Mensen rennen er naar toe om het te kussen en worden uitgenodigd om te geven. En zij bewonderen eerder de schoonheid van het beeld dan dat zij zijn heiligheid vereren. Daarom hangen er in de kerk geen kransen met ingelegde gemmen, maar kransen in de vorm van een wagenwiel, omgeven door lampen, en door hun ingelegde stenen zijn ze niet minder schitterend. Wij aanschouwen ook kandelabers als bomen zo groot van massief brons en vervaardigd met bewonderenswaardig vakmanschap, die evenveel glinsteren door de lampen die erop geplaatst zijn als door hun eigen gemmen. Wat is, denk je, de bedoeling hiervan? Wroeging van de boetelingen of bewondering van de toeschouwers? 0, ijdelheid der ijdelheden, maar niet ijdeler dan waanzinnig. De kerk schittert binnen haar muren, maar blijft in gebreke onder de armen. Haar stenen hult zij in goud, haar zonen laat ze naakt. Op kosten van de behoeftigen worden de ogen der rijken gevoed. De nieuwsgierigen vinden hun genot, maar de ongelukkigen geen troost. Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 voor havo en vwo in het profiel C&M.. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Bron: De oorsprong van de
moderne architectuur. L Lefaivre.A Tzonis. Nijmegen 1990. Met
toestemming van
Uitgeverij SUN |