Op de ruïnes van het Romeinse Rijk ontstonden
in de Middeleeuwen drie beschavingen:
De Byzantijnen en Arabieren kregen hun deel van het rijk tamelijk ongerept in handen, maar het West-Europese gedeelte ging in chaos tenonder. Vooral de zesde en de zevende eeuw na Christus waren een periode van diep verval. Van het centrale gezag was niets over. Recht en orde waren verdwenen. De samenleving was ongekend gewelddadig. Bandieten trokken moordend en plunderend rond. De macht was in handen van honderden plaatselijke en regionale heersers, die hun onderdanen met volstrekte willekeur behandelden en onderling voortdurend oorlog voerden. Deze wetteloze toestand ging gepaard met afbraak en verarming.
'Overal zijn kerken met ingestorte daken en opengebroken deuren die uit de hengsels zijn gerukt. Het vee wordt in de kérken geweid lopend door het schip en bij de altaren die overgroeid zijn met gras'. Europa was bijna geheel overdekt met moerassen, heidevelden en ondoordringbare wouden, die het terrein van wolven en andere wilde beesten waren. Temidden van die woestenij lagen alleen nog wat landbouwnederzettingen, die in hun eigen levensonderhoud voorzagen en nauwelijks contact met de buitenwereld onderhielden. In de tweede helft van de achtste eeuw bracht de Frankische vorst Karel de Grote enige orde in de chaos. Hij wist een groot deel van Europa aan zich te onderwerpen. De rust die dat bracht, maakte voor het eerst in eeuwen een bescheiden opbloci van de handel en de cultuur mogelijk. Karels rijk liep uiteindelijk van de Waddeneilanden in het noorden tot en met de Pyreneeën en Rome in het zuiden en van de Atlantische kust in het westen tot de rivier de Oder en de Adriatische Zee in het oosten. Zijn prestige bereikte een hoogtepunt toen de paus hem in 800 in Rome tot keizer kroonde. Karel werd zo de eerste West-Europese keizer in eeuwen: de stichter van een nieuw christelijk rijk, het Karolingische Rijk. Niaar zijn machtspositie was wankel. Alleen in Aken en omgeving, op zijn familiale landgoederen, maakte hij echt de dienst uit. Overal elders moest hij het bestuur overlaten aan lokale machthebbers. Weliswaar durfden die niets tegen hem te ondernemen, maar ze hoefden zich verder weinig van hem aan te trekken. In de negende eeuw viel het Karolingische Rijk uiteen en \verd het geteisterd door invallen vanuit het noorden en het oosten. Noormannen uit Scandinavië en Hongaren uit de Russische steppen trokken moordend en plunderend rond. Pas rond het jaar 1000 kwam aan deze plagen een eind. De aanvoerders van de Hongaren en de Noormannen bekeerden zich tot het christendom en vestigden zich aan de randen van Europa. Vanaf toen namen de macht en welvaart van Europa toe 02-17-2018 last update CKV-2 |