Monniken

Het gevoel van verbondenheid binnen de christenheid nam vanat de elfde eeuw toe. Dat was onder meer een gevolg van:

  • het optreden van geestelijke orden
  • de toenemende populariteit van de bedevaarten
  • de strijd tegen de islam.

Al in de eerste eeuwen van het christendom waren er gelovigen die zich uit de wereld terugtrokken om in afzondering hun leven te wijden aan God. Groepen van deze monikken gingen samenwonen in van de buitenwereld afgesloten kloosters. Die speelden in de vroege Middeleeuwen een belangrijke rol bij het behoud van de kennis en cultuur uit de Oudheid. Monniken wijdden zich aan het overschrijven van oude handschrifren en de kloosters dienden als bewaarplaatsen van deze schatten. Veel kloosters weken echter steeds verder af van de oorspronkelijke bedoelingen. Ze kwamen onder invloed van de plaatselijke adel en hun monikken gingen er een 'wereldlijke' leefwijze op na houden.

  • In de tiende eeuw ontstond rond het klooster van Cluny in Bourgondië een beweging die aan die misstanden een eind wilde maken. In Cluny golden strenge leefregels. De monniken hielden zich aan een vaste dagindeling, moesten sober en rein leven en gehoorzamen aan de leider van het klooster, de abt. Het klooster van Cluny stond niet onder de plaatselijke bisschop of adel, maar direct onder het gezag van de paus.

In de volgende eeuwen sloten zich honderden kloosters bij Cluny aan. Zij vormden een ware Europese geestelijke orde omdat ze allen dezelfde regels aanvaardden en allen het gezag van de paus en de abt van Cluny aanvaardden.

  • Rond 1100 werd vanuit Citeaux in Bourgondië de cisterciënzer orde gesticht. De cisterciënzers, die rond 1150 al zo'n 500 kloosters bezaten, waren veel strenger in de leer dan de cluniacenzers. Zij leidden een leven van verregaande ascese. Hun leider, Bernard van Clairvaux, voerde het armoede-ideaal zo ver door dat hij geregeld flauwviel van de honger en ontberingen.
  • Aan het begin van de dertiende eeuw ontstonden de zogenoemde bedelorden: de franciscanen en dominicanen. Ook zij stelden zich nadrukkelijk onder het gezag van de paus, maar zonderden zich niet af in kloosters op het platteland. Ze trokken de wereld in om het geloof te verkondigen. Daarbij ging het hen ook om de buiten-Europese wereld. De stichter van de franciscaner orde. Francisus van Assissi, vond het van het grootste belang om onder de Saracenen te werken. Zelf ging hij naar Afrika  het christelijk geloof onder de moslims te verkondigen. Later zouden vele franciscanen en dominicanen hem volgen.

De christianitas werd ook versterkt doordat veel gelovigen op bedevaart gingen. De populairste pelgrimstochten binnen Europa waren die naar Rome en Santiago de Compostela. In die laatste plaats, in Noordwest-Spanje, waren in de negende eeuw de stoffelijke resten van Sint Jacobus (Santiago), een van de leerlingen van Jezus, 'gevonden'. Het is niet helemaal duidelijk waarom deze afgelegen plek zo'n aantrekkingskracht had. Misschien was het vanwege de barre en lange tocht die men ervoor moest maken. Velen gingen op bedevaart om boete te doen voor hun zonden. De middeleeuwers waren diep doordrongen van hun zondigheid en waren doodsbenauwd na hun dood een eeuwige foltering te moeten ondergaan in de hel. Anderen hoopten genezing te vinden, weer anderen bezochten het graf van Jacobus om dank te betuigen voor een goddelijke gunst. Het gevolg was in ieder geval dat mensen uit alle streken en sociale lagen van de christenheid hier en op de routes ernaartoe samen kwamen. Een ander gevolg was dat het Iberisch schiereiland nadrukkelijker deel ging uitmaken van de christianitas. In de achtste eeuw was dit gebied veroverd door de moslims. Maar vanaf de elfde eeuw konden de christenen het geleidelijk heroveren. Zij gingen de Reconquista (herovering) als een heilige zaak zien. Gedreven door religieuze ijver vochten Franse ridders vooraan in de oorlogen die de christelijke Spaanse rijkjes met hun islamitische vijanden uitvochten.

 02-12-2018