Paramenten

Behalve gewaden worden altaarkleden en wandtapijten tot de paramenten gerekend.

Liturgische gewaden zijn sinds de instelling van de Kerk en de erkenning ervan in 313 aan verandering onderhevig geweest. Ze zijn gebaseerd op de hofkledij tijdens het Romeinse keizerrijk. Zodra het klokje in de kerk klinkt is de priester in functie. Hij vervult namens alle gelovigen de eredienst. Daar heeft hij zich op voorbereid door zich te kleden, en bij het aantrekken van elk afzonderlijk kledingstuk spreekt de priester een gebedsformule uit. De priester doet over zijn dagelijkse kleding eerst een amict om, een witlinnen schouderdoek, vervolgens trekt hij een albe aan, een wit linnen onderkleed, dat tot de voeten reikt en met een cingel (een eveneens wit koord) om het middel wordt gegord. Vervolgens hangt hij om de hals een stola, een lange band stof in de kleur van het kazuifel, dat als laatste wordt aangetrokken. Eeuwenlang zagen de gelovigen van de priester enkel zijn rug, omdat het altaar niet zoals in de oudheid, en sinds 1968 opnieuw, naar het volk was gekeerd. Daarom is de rugzijde van de gewaden die de priester draagt, het kazuifel en de koorkap, het rijkst versierd.

 applicatie en borduursel (fragmenten parament)

Stola aus Seide, handbemalt
mit aufgesticktem Goldfaden

Gouddraad

Paramenten zijn vaak gemaakt uit zijde, waarbij men vanaf de late Middeleeuwen een bijzondere voorkeur toont voor Florentijnse stoffen, soms met borduurwerk uit de eigen streek. Meestal werd het borduurwerk verricht in Antwerpen of Brussel.  Het borduursel is vaak uit gouddraad, niet alleen om de waardigheid van de priester te beklemtonen maar ook om een glans aan de kerk te geven.

In ruime zin behoren tot de paramenten ook alle textilia die op het altaar gebruikt worden. Daaronder vallen antependia het meest op (de soms uit hout of metaal, meestal uit -textiel vervaardigde, verwisselbare bekleding van de voorzijde van het altaar). Deze zijn er in alle liturgische kleuren. Voorts worden ook de linnen altaarkleden, de vierkante corporale (de onderzetter voor kelk en pateen), het kelkvelum en de palia (beide om de kelk af te dekken) tot de paramenten gerekend.
Gedurende het kerkelijk jaar draagt een priester gewoonlijk een wisselende kleur, niet zoals het hem uitkomt, maar zoals is vastgelegd. Onderstaand de huidige regeling, die afgeleid is van de middeleeuwse gebruiken:

WIT/GOUD wordt als teken van vreugde gedragen tijdens hoogfeesten als Kerstmis, Driekoningen en Pasen, tijdens Maria-feesten en voor die van de heiligen

ROOD wordt gedragen tijdens Pinksteren en de feestdagen van de martelaren

PAARS wordt gedragen tijdens de vasten- tijd'- de adventstijd en andere boete- of voorbereidingsdagen

ZWART wordt (soms nog) gedragen bij uitvaartmissen, meestal wordt er tegenwoordig paars gedragen

GROEN  in alle andere gevallen.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 voor havo en vwo in het profiel C&M..  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven

02/17/2018