Rietje van Vliet
HERNIEUWDE AANDACHT VOOR DETAILS IN HET MIDDELEEUWS TONEEL
Toneel moet je niet lezen maar zien, is het uitgangspunt van moderne
theaterhistorici. Voor het middeleeuws toneel leidt dat tot verrassende
reconstructies, zo bleek vorige week op een internationaal congres in
Groningen.
WAT MIDDELEEUWS theater ongewoon maakt, is de plaats van het doek.
Voordat de voorstelling begon, was het podium met al zijn decorstukken
gewoon zichtbaar voor het wachtende publiek. Er ging geen doek op
wanneer de acteurs het podium betraden en ook scènewisselingen vonden
open en bloot plaats. Wel hing aan de achterzijde van het podium een
doek bij wijze van horizonstuk. Dat diende tegelijkertijd om
kostuumwisselingen te verhullen en zo al te pikante scènes enigszins
aan het oog van het publiek te onttrekken.
Pas de laatste decennia hebben mediëvisten oog voor het efemere moment
van een theatervoorstelling. Steeds ging de belangstelling uit naar de
toneelteksten, terwijl de regisseuraanwijzingen in de marges genegeerd
werden. Ook hield men zich verre van archiefonderzoek, dat – naar nu
blijkt – veel informatie kan opleveren over hoe toneel werkelijk in de
Middeleeuwen heeft gefunctioneerd.
Die houding verklaart waarom toneel altijd werd beschouwd als inferieur
aan de hoofdgenres epiek en lyriek. Hoewel de toneeltraditie in
Nederland een van de rijkste in Europa is, werd deze wat de Middeleeuwen
betreft veronachtzaamd. Betreurenswaardig, vindt dr. Bart Ramakers, mediëvist
en theaterhistoricus, werkzaam bij de Katholieke Universiteit Nijmegen.
``Toneel heeft altijd het aura gehad van volkse literatuur en was geen
onderwerp van de serieuze literatuurwetenschap. Een toneelstuk in
boekvorm wordt toch meer gezien als een roman die verkeerd gedrukt is.
Eigenlijk geen wonder, want toneel moet je niet lezen maar zien.''
Aan de stiefmoederlijke behandeling van toneel is inmiddels een einde
gekomen. In het kader van het groots opgezette onderzoeksproject
`Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen', onder auspiciën
van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO),
heeft een themawerkgroep zich met toneel beziggehouden. In de onlangs
verschenen bundel Spel en Spektakel doet de werkgroep verslag van haar
bevindingen. De nadruk ligt op het Nederlandstalig spelrepertoire, maar
er staan ook bijdragen in vanuit de romanistiek en de germanistiek.
De aandacht in Nederland voor middeleeuws toneel is versterkt door het
besef dat er nergens in Europa zoveel wereldlijke toneelteksten zijn
overgeleverd als in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Met ruim
zeshonderd voornamelijk rederijkersteksten is het Nederlandstalige
repertoire het meest omvangrijk in Europa. Talloze stukken zijn
bovendien van hoge kwaliteit. Dit heeft ertoe bijgedragen dat in
Angelsaksische landen en Zuid-Afrika de belangstelling voor
Nederlandstalig middeleeuws toneel groot is. Met enige spijt moesten de
Engelsen constateren dat hun topstuk, Everyman, niet oorspronkelijk is,
maar een bewerking van het Nederlandse Elckerlijc. Bij gebrek aan eigen
materiaal uit de periode tot en met de zestiende eeuw hebben ze zich
gestort op het Nederlandstalige repertoire, dat vertaald en wel wordt
bestudeerd en geregeld wordt opgevoerd.
Het feit dat het internationale driejaarlijkse congres over middeleeuws
theater, georganiseerd door de Société Internationale pour l'Étude du
Théâtre Médiéval (SITM), deze keer in Nederland wordt gehouden, is
volgens Ramakers, een van de organisatoren van het congres, ``een
erkenning van onze rijke toneeltraditie''. Theaterhistorici uit alle
werelddelen woonden vorige week het congres aan de Letterenfaculteit te
Groningen bij. Tegelijkertijd vond in stad en provincie het
Internationaal Middeleeuws Theaterfestival plaats.
CULTUURGRENZEN
Aangezien theatertradities nauwelijks aan taalgrenzen maar meer aan
cultuurgrenzen zijn gebonden, zijn er grote overeenkomsten aan te wijzen
tussen de toneelpraktijk in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden en
bijvoorbeeld die in het noordwesten van Frankrijk. Dankzij de rijke
hoeveelheid iconografisch materiaal dat uit deze streken is
overgeleverd, is het mogelijk het spel en spektakel uit de Middeleeuwen
te reconstrueren.
Wat het spektakel aangaat deed het geestelijk toneel, waaronder de
passiespelen, niet onder voor het wereldlijk toneel. ``Het onderscheid
tussen wereldlijk en geestelijk toneel dateert uit de negentiende
eeuw'', zegt dr. Jelle Koopmans, romanist en theaterhistoricus aan de
Universiteit van Amsterdam en tevens een van de organisatoren van het
SITM-congres. ``In de middeleeuwen werd niet op die manier naar toneel
gekeken. In het zogenaamde geestelijke toneel konden net zo goed zeer
scabreuze scènes voorkomen, net zoals het wereldlijke, allegorische
toneel religieuze implicaties kan bevatten. Komische figuren en
slechteriken kunnen functioneel zijn, bijvoorbeeld doordat ze een
heilige extra uit de verf laten komen.'' Ook in de moraal van het
verhaal deed religieus toneel niet onder voor wereldlijk toneel, omdat
kluchten net zo goed didactisch bedoeld zijn.
Over het spel en spektakel van het passiespel zoals dat in de zestiende
eeuw te Valenciennes (1547) werd opgevoerd, zijn inmiddels veel gegevens
voorhanden. Opvallend is het simultane decor. Wanneer er van scène
gewisseld werd, schoof het publiek met de acteurs op naar het volgende
decorstuk. Alle decorstukken stonden van meet af aan op het toneel. Dit
had gevolgen voor de lengte van het podium. Zestig meter was geen
uitzondering.
Op basis van stadsrekeningen kregen onderzoekers zicht op de hoeveelheid
hout die voor een podium nodig was. Dit wierp nieuw licht op de
toneelpraktijk. Bij virtuele reconstructies bleek bovendien dat sommige
podia zo hoog waren dat de acteurs alleen zichtbaar waren als ze op de
rand stonden. Reconstructies van andere toneelopstellingen leidden tot
de conclusie dat bepaald iconografisch materiaal weliswaar een zestig
meter lang podium afbeeldde, maar dat die lengte met geen mogelijkheid
paste op het marktplein. Een podium in u-vorm of in carré midden op het
plein was eveneens gebruikelijk.
De decorstukken voor het passiespel te Valenciennes konden voor
verschillende scènes gebruikt worden. Er werden simpelweg andere
bordjes bij gehangen, zodat het publiek weer bij was. Als er naar Rome
gegaan moest worden, ging de acteur domweg naar het huisje (een mansion)
waar `Rome' boven stond. Wel werd steevast links het paradijs geplaatst
en rechts de hel. In het paradijs was het immers voor het eerst
misgegaan met de mens, toen Adam en Eva aten van de verboden vrucht. Op
de Dag des Oordeels komen de verdoemden uit de hel `opdonderen'. Dat
ging blijkens de documenten die over het passiespel in het Belgische
Bergen (1501) bewaard zijn gebleven, gepaard met vuur, rook, vlammen,
veel stank en een onbeschrijfelijk kabaal.
Er waren ook toneelmachines in gebruik. Zo werd in Bergen de zondvloed
nagebootst door uit een constructie van wijnvaten boven het toneel een
enorme waterpartij naar beneden te laten kletteren. De hemel werd
voorgesteld als een draaiende cirkel, met daarop geschilderd de
hemelsferen met de engelen. Het paradijs daaronder was door middel van
een lift rechtstreeks met de hemel verbonden.
Hoe het dagelijkse leven in de Middeleeuwen doortrokken was van toneel,
blijkt wel uit de duur van zo'n passiespel. In Bergen en Valenciennes
werd het hele openbare leven meer dan een week lang stilgelegd – zij
het niet de hele dag. Het aantal spelers telde meer dan honderd terwijl
het aantal rollen vele malen groter was. Zo waren er in Valenciennes 22
acteurs nodig om de figuur van Jezus in verschillende leeftijdfasen uit
te beelden. Vandaar dat het niet ongebruikelijk was dat ook kinderen aan
het passiespel deelnamen. Meisjes als engelen of heiligen waren
favoriet. Koopmans: ``Ik vraag me af of het in zo'n passiespel alleen
ging om het esthetische genoegen. Reacties als `De dochter van de bakker
speelde zo lief' moeten er beslist geweest zijn.''
In de Lage Landen waren de toneelopvoeringen lang niet zo grootschalig.
Dat heeft te maken met de rederijkerstraditie, die in Frankrijk
nauwelijks van de grond gekomen is. In de Nederlanden daarentegen werd
het toneel gemonopoliseerd door de rederijkerskamers. Ze verzorgden niet
met elkaar één megavoorstelling, maar voerden ieder voor zich hun
relatief veel kleinere producties op.
Toch vertoonden rederijkersspelen net als passiespelen grote gelijkenis
met wat tegenwoordig genoemd wordt `totaaltheater'. Behalve dat er veel
kunst- en vliegwerk aan te pas kwam, werd er pantomime opgevoerd, muziek
gespeeld en werden er tableaux vivants vertoond. Zo vermelden de
regisseuraantekeningen bij de vijftiende-eeuwse ommegangspelen Die
eerste bliscap en Die sevenste bliscap van Maria nauwkeurig op welke
momenten muzikale intermezzi waren ingelast. Zoals W.M.H. Hummelen in de
bundel Spel en spektakel overtuigend laat zien, waren die intermezzi
bedoeld om de toeschouwers rustig te houden wanneer er van scène
gewisseld werd. Verder diende een dergelijke muzikale omlijsting om een
pantomimisch uitgebeelde reis ook voor het gehoor aannemelijk te maken.
En wanneer Noach in het spel zeven dagen moest wachten op de terugkeer
van de raaf en de duif die hij vanuit de gestrande ark erop uitgestuurd
had, was de petit pose de uitgelezen manier om de tijd toneelmatig te
overbruggen.
De bundel Spel en spektakel bevat specialistische artikelen over de
middeleeuwse toneelpraktijk die zich laten lezen als een logisch vervolg
op het populair-wetenschappelijke Een theatergeschiedenis der
Nederlanden. Dit zeer rijk geïllustreerde naslagwerk is zojuist in een
goedkope editie opnieuw op de markt gebracht. Jammer dat Spel en
spektakel het moet doen met slechts enkele, grauwe afbeeldingen.
OVERSPEL
In zijn bijdrage aan deze bundel verhaalt Herman Pleij een
ooggetuigenverslag van een tweetal Brusselse rederijkersopvoeringen in
1549. Mannen, vrouwen en meisjes stonden te lachen bij de voorstellingen
over `de vrouw met de broek aan'. Hilarische taferelen over wellustige
vrouwen, sufferds van echtgenoten en de broek als bewijs van overspel:
daar genoot men van. Ook de adel bevond zich onder het publiek, reden om
aan te nemen dat kluchten in hoger aanzien stonden dan doorgaans wordt
aangenomen. Dergelijke kluchten werden net als andere rederijkersspelen
op de Grote Markt in Brussel gespeeld, waarbij het raadhuis de
gebruikelijke toeschouwerplaats voor hoogwaardigheidsbekleders was.Soms
zelfs vanuit een speciaal opgetrokken skybox.
Afgezien van de snelheid, het ritme en het spektakel, werd het
middeleeuws theater ook gekenmerkt door de levensechte manier van
acteren. Instructies voor de acteurs, daterend uit de zestiende eeuw,
doen vermoeden dat er op het podium heel wat gestampvoet, gegesticuleerd
en gegrimast werd. Geschoolde acteurs moesten zich hier echter verre van
houden. Zij leerden hoe ze uiting konden geven aan blijheid en
droefenis, met inzet van tranen, rollende ogen en sprekende blikken.
Daarnaast bestonden er in rederijkerskringen regels over hoe geweld,
pijn, vrijen en genot, opwinding, afkeuring en verwondering ten gehore
gebracht moesten worden.
Voor de overheid waren naaktscènes en bijvoorbeeld obsceniteiten met
kunstfallussen op toneel een punt van zorg. Naarmate het Europese
beschavingsoffensief voortschreed, werden dergelijke scènes – zowel
in wereldlijk als in geestelijk toneel – verboden. Ook toneel dat
bedoeld was als politieke propaganda of om sociale misstanden aan de
kaak te stellen, werd met argusogen gevolgd. Censuur van bepaalde scènes
of een algeheel opvoeringverbod was dan ook een gepast middel.
Tekstcensuur was echter geen garantie dat er geen voor de overheid
onwelgevallige passages in voorkwamen. Wat op papier werd geschrapt, kon
op het podium wel degelijk worden uitgesproken.
Door toneel steeds weer te verbieden hebben de vroegmiddeleeuwse
kerkvaders onbewust bijgedragen aan het experimentele karakter van het
toenmalige theater. De officiële Griekse en Romeinse toneelconventies
– in de praktijk was het Griekse en Romeinse toneel ook `middeleeuws'
– werden opzij gezet om plaats te maken voor nieuwe vormen. Hoewel op
het platteland nog tot ver in de achttiende eeuw toneel werd gespeeld
volgens middeleeuwse tradities, maakte het renaissancetheater er een
einde aan.
Pas in de twintigste eeuw zouden theatermakers terugkeren naar de oude,
middeleeuwse theateropvattingen. Bertold Brecht introduceerde in zijn
toneelvoorstellingen opnieuw de middeleeuwse vertelfiguren en de
Nederlandse Dogtroep is groot geworden dankzij het spel op locatie, waar
wilde theatergebeurtenissen volgens een middeleeuws aandoend concept geënsceneerd
worden. Het Oerol Festival op Terschelling laat zien dat het ritme en de
snelheid die de middeleeuwse kluchten zo populair maakten, nog altijd de
succesformule zijn om publiek te trekken.
Hans van Dijk, Bart Ramakers (e.a.), `Spel en spektakel. Middeleeuws
toneel in de Lage Landen'. Amsterdam, Prometheus 2001. ISBN 904460029x.
Prijs: ƒ52,75.
R.L. Erenstein (red.), `Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien
eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen'. Amsterdam
University Press 2001. ISBN 905356442x. Goedkope herdruk, prijs ƒ49,50.
EZELS EN BEREN
Dieren vormden vanouds een bron van vermaak. Door hun onberekenbare en
vooral ongeremde gedrag waren ze op het podium net zo geliefd als
boeren en zotten. Wanneer binnen de liturgie de profeet Biliam werd
uitgebeeld, was hij altijd vergezeld van een levende ezel. De scène
werd vooral lachwekkend als het dier stokstijf bleef staan of zijn
behoefte deed. Ook was het lachen geblazen wanneer aan het einde van
een toneelstuk een aantal blinden een knuppel in de hand gedrukt kreeg
met de opdracht een varken neer te slaan. Niets was leuker dan dat de
blinden op elkaar in sloegen.
Ook beren zorgden in de Middeleeuwen voor vertier, al speelden ze geen
rol op het toneel. Wat dat aangaat was de lezing over beren van
Elizabeth M.S. Baldwin van de University of Toronto, tijdens het
congres in Groningen, een vreemde eend in de bijt. Baldwin
concentreerde zich op de berengevechten in Engeland en liet zien dat
die in de loop van de zestiende eeuw door de overheid verboden werden.
In de Nederlanden vond eveneens een beschavingsoffensief plaats. Een
bekende herberg bij Amsterdam aan de Amstel, buiten de jurisdictie van
de stedelijke overheid, heette de Beere-Beyters Herberg. Die naam had
de uitspanning te danken aan het volksvermaak op de binnenplaats: de
berenbijt. Speciaal afgerichte bull dogs of rekels werden op een beer
losgelaten met als doel het kolossale beest te bijten waar mogelijk.
De beer zelf was – vermoedelijk – gemuilkorfd, om te voorkomen dat
de honden binnen de kortste keren knock out waren en om de spanning
erin te houden. Het volksvermaak werd verboden, niet zozeer omdat de
beer eronder leed als wel omdat het publiek daaraan plezier beleefde.
Beren konden ook op een andere manier voor amusement zorgen. In heel
Europa beschikten steden over een eigen berenkuil. In Bern is die nog
altijd te bezichtigen, maar ook Berlijn – de naam alleen al wijst
erop – en Utrecht (de Berenkuil!) hadden een berenkuil. Beren werden
tevens ingezet om te dansen. Dat leerden ze op een hete plavuis, waar
de beer wel kapriolen op móest uithalen om zijn voetzolen niet te
verbranden. Intussen speelde de berenwachter een bepaald deuntje,
waardoor de beer zo geconditioneerd raakte dat hij op den duur ook
zonder de hete tegel zijn verplichte nummertje ten beste kon geven.
Opvoering van `Celestina' door toneelvereniging Fluxus op het Aletta
Jacobsplein in Groningen in het kader van het Internationale
Middeleeuwse Theaterfestival dat begin juli gehouden werd. Het
Harmoniegebouw fungeert als decor. `Celestina' is een vrije bewerking
van de `Tragicomedia de Calisto e Melibea', in 1499 geschreven door
Fernando de Rojas. FOTO SAKE ELZINGA
Decor voor het passiespel van Valenciennes (1547), tekening van
Hubert Cailleau. V.l.n.r. paradijs (met daarboven de hemel), Nazareth,
de tempel, Jeruzalem, het paleis (van de hoge-priesters Annas en Kaïphas),
de gouden poort (waar Joachim de van Maria zwangere Anna omhelst), het
voorgeborchte (waar de aartsvaders zich ophouden), het meer van Galilea
en de hel. De mansions tussen hemel en hel hebben niets met de
chronologie van doen; de naambordjes konden tijdens het spel wisselen.
1 Tweede dag van de voorstelling van het passiespel in Valenciennes:
geboorte van Maria en presentatie in de tempel. Tekening van Hubert
Cailleau (1547). De mansions zijn duidelijk zichtbaar.
2 Zestiende dag van het passiespel in Valenciennes: Maria Magdalena
en Jezus, en de binnenkomst van Jezus in Jeruzalem. Tekening van Hubert
Cailleau (1547).
3 Zeventiende dag van het passiespel in Valenciennes: Jezus
onderwijst in de tempel en beantwoordt vragen van schriftgeleerden en
farizeeërs; Judas verraadt Jezus voor dertig zilverlingen.
|