Het Postmodernisme kwam voort uit een internationaal verlies van vertrouwen in de internationale Moderne Beweging en de bewustwording van de tekortkomingen ervan. De mensen hadden genoeg van de streng rechthoekige vormen en abstracte geometrie van het Modernisme. Het was uniform en ontbeerde elke vorm van historische referentie die een gevoel van continuïteit kon geven - een gevoel van tijd, plaats en vooral identiteit. Het publiek wilde meer individualiteit en zelfs Frivoliteit.
De term Postmodernisme werd waarschijnlijk veer het eerst gebruikt door de architectuurcriticus Charles Jencks in zijn boek The Language of Post-Modern Architecture uit 1977. Hij definieerde Postmodernisme als een 'populistische, pluralistische kunst, die onmiddellijk communiceert'. Op de tentoonstelling in 1980 'The Presence of the Past' - onderdeel van de Biënnale van Venetië - vertegenwoordigde de 'Strada Nuovissima' de gevoelens en stijl van de beweging. Dit was een straat, bestaande uit 20 façades die onder meer ontworpen waren door Robert Venturi, Charles Moore, Ricardo Bofill, Hans Hollein en Leon Krier. Deze 'straat' bevatte enkele kenmerken die nu algemeen geassocieerd worden met het Post-modernisme, zoals de klassieke bouworde die op een overdreven, speelse manier wordt gebruikt.
Deze speelsheid is een belangrijk kenmerk van de beweging. Postmodernisme is omschreven als theatraal en kitscherig, ook zou het trachten een soort 'instant' geschiedenis op te roepen. Men gebruikt inderdaad kolommen, frontons en rustica als een soort 'code'. Het gebruik van opzichte kleuren - vooral primaire - maakt ook deel uit van het gebrek aan ernst. In sommige gebouwen bijvoorbeeld zijn er de klassieke zuilen, maar dan gemaakt van materialen als neon of glimmend staal. Op het AT&T hoofdkantoor in New York (1978-1984) van Philip Johnson door velen gezien als de hogepriester van het Postmodernisme - lijkt het gebroken fronton in Chippendale-stijl boven op de wolkenkrabber onderdeel van een grap, maar dan een die zo vaak is herhaald dat het een cliché is geworden.
Een extreem voorbeeld van Postmodernistische architectuur is het Piazza d' Italia in New Orleans. Het werd tussen 1975 en 1980 voor de lokale Italiaanse gemeenschap ontworpen door Charles Moore, een aartsexponent van de Stijl. Het centrale punt is een fontein in de vorm van Italië, met water dat naar beneden loopt via de rivieren de Po, Tiber en Arno. Moore gebruikte de vijf Italiaanse bouworden en net als een middeleeuwse ambachtsman is zijn gezicht te zien op een van de muren van de fontein en spuit er water uit zijn mond. Hij gebruikte materialen als marmer, roestvrij staal, neon en baksteen en de algehele indruk is die van een helder verlichte tempelruïne, opgedragen aan de een of andere god van de chaos.
Philip Johnson, AT&T-hoofdkantoor, New York 1978. Dit gebouw bracht het Postmodernisme onder de aandacht van de wereld. Het gebroken fronton is nu zoveel gekopieerd dat het een cliché geworden is.
Charkes W. Moore, Piazza d'Italia, New Orleans, Louisana, 1974. In de booghoeken bevinden zich waterspuwende maskers met het gezicht van de architect. Moore noemt ze 'wetopen'. De achterste, iets hoger gelegen poort moest de ingang van een restaurant worden.
Het Portland gebouw in Portland Oregon (1979) van Michael Graves is niet alleen gebaseerd op de klassieke traditie maar ook op de Egyptische en Art Deco-stijlen. Het is een uitdrukking van de geest van het pluralisme in materialen en thema's, dat zo belangrijk is voor het Postmodernisme. Net als het Piazza d' Italia van Moore is het een mengelmoes van verschillende materialen, stijlen en kleuren. Graves had het gebouw willen versieren met grote guirlandes van glasvezel, maar na protesten van de bevolking moest hij hier vanaf zien.
Michael Graves, Portland gebouw, Oregon, 1979. Dit gebouw is gebaseerd op invloeden en stijlen die uiteenlopen van Klassiek, Egyptisch tot Art Deco.
In Europa is het Postmodernisme te vinden in de Taller de Arquitectura van Ricardo Bofill. Les Espaces d'Abraxus (1978) is een woonwijk in de nieuwe stad Marne Ia Vallée, 16 km buiten Parijs. Het bestaat uit drie gebouwen (Theater, Paleis en Triomfboog) en is gebaseerd op het Classicisme met zuilen en pilasters. De nieuwste technieken en materialen werden gebruikt, zoals voorgestort beton, om een enorm theater met podium te creëren, met de bewoners als spelers.
James Stirling wil niet in een hokje worden gestopt en vooral niet in het Postmodernistische, zelfs als zijn architectuur gedefinieerd wordt als Postmodern-klassiek, in plaats van gewoon Postmodern. Toch is zijn uitbreiding van de Staatsgalerie in Stuttgart, in samenwerking met Michael Wilford (1977), onder deze noemer te vangen. Er zijn invloeden in verwerkt die variëren van de Stijl en Le Corbusier tot Alvar Aalto. Zijn toepassingen van rustica (travertein en zandsteen) de geschilderde metalen zonneschermen in rood, blauw en geel, de centrale 'koepelloze koepel' (een beeldengalerij), een 18de eeuws portico en een Egyptische kroonlijst, maken het gebouw zeker Postmodern.
James Stirling, uitbreiding van de Staatsgalerie, Stuttgart, 1977
James Stirling, uitbreiding van de Staatsgalerie, Stuttgart, 1977. Klassieke elementen en primaire kleuren worden gecombineerd om een galerie te maken die net zo opwindend is als de kunst die er tentoongesteld wordt.