JZNZ 2
Uit: Vrij Nederland september 2002
Op de hoek van het decorstraatje waar het rusthuis van Zuster Klivia staat, bevindt zich in de nieuwe la Zuster, Nee Zuster-film een heel bijzonder winkeltje. Bezoekers van de film zien het alleen in het voorbijgaan, want de camera staat er nooit echt bij stil. Het winkeltje heet Annie's en de etalage toont een overweldigende hoeveelheid Zuster Klivia-barbiepoppen. Ze dragen blauw-witte uniformpjes en rode plastic koffertjes. Het doet denken aan het souvenirwinkeltje van mevrouw Blits uit een oorspronkelijke afleveringen van la Zuster, Nee Zuster. Maar dat souvenirwinkeltje komt in de film van Pieter Kramer niet voor. Net als het toneelstuk dat Kramer drie jaar geleden regisseerde, beslaat het verhaal van de film maar een paar afleveringen van de twintigdelige serie, die tussen 1966 en 1968 werd uitgezonden. Bij Annie's winkeltje gaat niemand naar binnen. Het is een decorgrapje, zoals er zo veel zijn in de sprankelende film. Een knipoog naar het enorme succes dat de tv-serie van Annie M.G. Schmidt indertijd had, naar de commerciële manier waarop dat succes - ook door de schrijfster zelf - werd uitgebuit. Er waren Ja Zuster, Nee Zuster-langspeelplaten, -briefkaarten en - mokken. De verhalen van de serie kwamen in boekjes die volgens de critici in elkaar waren geflanst. De acteurs verschenen in kostuum bij openingen van winkels en bejaardentehuizen. En ze steggelden met de schrijfster en met de Vara over vergoedingen voor foeilelijke sleutelhangers met hun portretjes erop.De betekenis van deze parafernalia - ze zijn in 1992 allemaal beschreven in de Ja Zuster, Nee Zuster Collectografie van Klaas de Krijger - wordt altijd onderschat. Ze bezorgen een televisiekijker valse herinneringen. Mijn warmbloedige kleurenherinneringen aan de zwart-wit- serie Ja Zuster, Nee Zuster, die na 1968 nooit meer op tv te zien is geweest, stammen bijvoorbeeld van een legpuzzel. De afbeelding van die puzzel kwam ik tegen in het Ja Zuster, Nee Zuster-leesboek uit het zogenaamde 'koffertje' dat een paar jaar geleden werd uitgebracht. Eindelijk begreep ik mijn vertrouwdheid met al die details die mijn vierjarige wonderbrein moest hebben opgeslagen. De glimlach van Zuster Klivia, de snit van haar verpleegsterskostuum en het riet van het naaimandje op haar schoot. De geruite pet van Gerrit en de zwartomrande bril van de Boze Buurman. Het interieur van Zuster Klivia's rusthuis, met de rode krulbank, het ijsberenvel op de grond en de hertenkop- met-de-hoge-hoed aan de muur. De papegaaienkooi van Lorre boven het trapje en de pruiken van Jet op het ronde tafeltje het zijn details die in mijn hoofd zitten, maar ook in mijn vingers. En dat ze zo'n warm gevoel oproepen, komt ook doordat het jarenlang de bakens zijn geweest in een best moeilijke puzzel.Het was een culturele misdaad dat de Vara de ampexbanden met de tv-serie uit zuinigheidsoverwegingen heeft gewist. Maar voor de mythevorming is het een zegen. Door die vernietiging kan nooit meer worden getoetst of Ja Zuster, Nee Zuster nou écht een tijdloos meesterwerk was. De teleurstelling die de vroegere Swiebertje-kijkers kan overvallen bij het terugzien van de trage, omslachtige dorpsverhalen op dvd, blijft de Ja Zuster, Nee Zuster-groupies bespaard. Na de verdwijning van het origineel kon de aura van de serie alleen maar kleurrijker worden, en het verhaal eromheen alleen maar fantastischer. Dertig jaar lang bleven de omroepen huiverig voor een remake, en in toneelland wierpen alleen amateurgezelschappen zich op de scripts van Annie M.G. Schmidt. En zo konden Pieter Kramer en scenarioschrijver Frank Houtappels veel kracht putten uit de mythe. Zij hebben Zuster Klivia geen hedendaagse interpretatie gegeven. Je komt niet meer te weten over de witgeschorte rusthuisdirectrice met haar bonte verzameling gasten. Net als in de tv-serie loopt ze dag en nacht rond in haar uniform. De makers hebben haar niet meer diepte gegeven. Wél meer glans.Er zijn grote verschillen tussen de voorstelling en de film. De Gerrit uit het toneelstuk is in de film vervangen door mooie jongen Waldemar Torenstra. Het geestige opaatje van Diek van den Toorn is in de film een veel sentimentelere creatie van Frits Lambrechts. Maar het hart van de voorstelling klopt ook in de film: Loes Luca als Zuster Klivia. De keuze voor Luca heeft de muziek van film en voorstelling gekleurd: de warme arrangementen van Harry Banninks liedjes zijn gemaakt door Raymund van Santen, die al een jaar of tien met Luca samenwerkt. Maar het is ook een keuze die de band met het verleden bestendigt, want Luca draagt het beeld van de oorspronkelijke Zuster in haar verschijning met zich mee. Met haar frisgekleurde, kreukvrije pakje en haar rode haarlak-kapsel maakt Loes Luca de rol van Hetty Blok tot een icoon. Een icoon dat gereproduceerd en vermeerderd kan worden, zoals Kramer laat zien in de barbiepoppenetalage van Annie's filmwinkeltje. Het mysterie van Zuster Klivia is er alleen maar groter door geworden. Ook in de film blijf je je verwonderen over die vreemde creatie van Annie M.G. Schmidt. Een vrouw die orde en netheid predikt in haar 'rusthuis', maar die óók in is voor alles wat de sleur doorbreekt. Die haar inwonende gasten tot stilte maant, maar de ontploffingen die de ingenieur in de kelder veroorzaakt juist wel gezellig vindt. Een vrouw met een nuchtere kijk op het leven, die toch de praatjes van haar inwonenden wil geloven. Een fantasierijke, opgewekte figuur die tegelijkertijd dwars en aandachttrekkerig kan zijn. Schetsmatig als de held van een stripverhaal. Maar met een grillige verzameling karaktertrekken die haar zo levensecht maken als de schrijfster die haar bedacht.Wat Zuster Klivia zo'n ontroerende figuur maakt, is het stukje van haar ziel dat Annie M.G. Schmidt in de rusthuisdirectrice stopte. In de onbehouwen, witgesteven Klivia weerklinkt de fysieke verlegenheid van de schrijfster; een zeeuwse bibliothecaresse die zich niet bepaald moeders mooiste voelde, en zich ophaar vijfendertigste nuchter had verzoend met een vrijgezellenbestaan. Een vrouw die in haar voorkomen geen enkele feeling vertoonde met wat toen modieus en elegant was. Maar die zich in haar intellectuele brille de gelijke bewees van het frivole kunstenaarsvolkje dat ze in Amsterdam leerde kennen.Het enige amoureuze avontuur dat Zuster KIivia in de tv-serie beleeft, weerspiegelt de liefde die de schrijfster vond in de natuurkundige Dick van Duyn. De traditionele opvattingen van deze echtgenoot vergrootte ze uit in de parapluhandelaar uit aflevering De knödel. Deze pompeuze weduwnaar, een gastrol van Ko van Dijk, meende in Zuster Klivia een dienstbaar vrouwtje gevonden te hebben. En zij bleek zo gevoelig voor zijn vleierij en zijn hulpeloosheid, dat haar rusthuisbewoners haar moesten komen redden. Zoals haar theater- en tv-personages de schrijfster in werkelijkheid vaak gered moeten hebben uit de greep van een ouderwets huwelijk. Ko van Dijks parapluhandelaar somde met zijn donkerbruine stem de voordelen van zijn aan de haak geslagen zuster telkens op in een overzichtelijk rijtje. Eindelijk een vrouw die a. zijn nek masseerde, b. zijn dagelijkse bokking voor hem bereidde,
c. hem hielp met het inbrengen van de 'knödel'. Dit was een zeer speciale paraplu, die zwierig uit zijn hoesje kwam bloezen maar er niet zo makkelijk niet meer in terugwilde. De seksuele dubbelzinnigheid droop natuurlijk van dit grapje af. De serie zat vol met dit soort grapjes; de wraak van Annie Schmidt, die door de Vara nooit gecomplimenteerd werd maar wel gecensureerd. Het getuigt van goede smaak dat Pieter Kramer en Frank Houtappels die dubbelzinnigheden in hun theater- en filmversie achterwege hebben gelaten. Want wat toen een teken was van morele vrijheid, is in deze tijd voornamelijk platvloers. Alleen de toespelingen op homoseksualiteit hebben de makers nog vetter gemaakt, door Boze Buurman B.B. Boordevol in een liefdesrelatie te verstrengelen met Paul de Leeuw als kapper Wouter. Homoseksualiteit was voor Annie M.G. Schmidt een niet te ontkennen realiteit. Leen jongewaard die bij Ja Zuster, Nee Zuster Gerrit speelde, woonde samen met Barrie Stevens, die de zwijgzame maar springerige Bobbie uit het rusthuis speelde. De nichtenhumor van Boze Buurman Dick Swidde was op de set vermaard. Die kwaliteit werd uitgebuit in het dubbelzinnige lied 'De jongens van de Reisvereniging', dat Swidde in een van de laatste afleveringen zong voor een zwierige boetiekhouder, een gastrol van Albert Mol.Dit lied over het vrije bestaan van (homo)jongens hebben Kramer en Houtappels aangegrepen voor een indrukwekkende vooruitblik naar het aidstijdperk. Terwijl kapper Paul de Leeuw en Buurman Boordevol herinneringen ophalen aan de jongens van toen, trekt een sinistere portrettengalerij voorbij met bleke matrozenpakjongens met ingevallen gezichten. Het is de duistere keerzijde van de nadruk op fysieke sensualiteit, die in de film aangenaam contrasteert met de afstandelijkheid van barbiepop Zuster Klivia. Spierwitte onderbroeken, lobbige toefjes slagroom, de gespierde bovenarmen van Gerrit, de brede borsten van de Village People-achtige stratenmakers - die visuele geilheid, die beter past bij het medium film, vervangt de wilde verkleedpartijen uit de voorstelling. De hele omgeving van Zuster Klivia zindert van de gevoelens waartegen zij zich zelf hygiënisch wit heeft gepantserd.
Doe wat je 't liefste doet, drukt Zuster Klivia haar gasten op het hart, en onder dat motto is de serie indertijd ook ontstaan. Annie M.G. Schmidt bedacht figuren die zij leuk vond. Harry Bannink schreef de liedjes die hij leuk vond. Wie alleen de liedjes kent en nu de scenario's leest, constateert verbijsterd dat de kat van Ome Willem nergens in de verhaaltjes voorkwam. Schipbreuk werd er door de rusthuisbewoners nooit geleden - de deurmat van de boze buurman die iemand op een eiland vond lijken was voldoende aanleiding voor het lied 'Schipbreukeling'. En het onvergetelijke 'ln een rijtuigie' werd niet eens voor Ja Zuster, Nee Zuster geschreven. Het kwam uit de musical Heerlijk duurt het langst, en ontstond omdat er maar eens een tekst moest komen op het ritme loepe-die-boem-tsjie-boem-la'.
De meesterwerken die het duo Bannink- Schmidt schreef, ontstonden uit een lekker lopend zinnetje of een bizarre gedachte. Of uit de wetenschap dat Wim Sonneveld een gastrol zou vervullen, en die moest je vooral zo veel mogelijk gekke typetjes en liedjes geven. Geen dramaturg die het tweetal kwam vertellen dat het niet paste binnen het format. Die onbevangenheid is in de film behouden, en daarmee opent hij de harten van het publiek. Laten we doen wat we 't liefste doen. We spelen Ja Zuster, Nee Zustertje, en iedereen die thuis een ver- pleegsterskostuum heeft of een geruite pet mag meedoen. En als we losbarsten in een lied, gooien we de deuren open, en dan danst de hele straatmetonsmee.