|
|||
kunstconsumptie |
|||
Het moderne museumgebouw ziet er allang niet meer uit als het museumgebouw zoals dat twee eeuwen geleden werd ontworpen, en lang daarna niet meer is gewijzigd. Met zuilen, een brede toegangstrap en een gesloten façade, waardoor je het gevoel moest krijgen het heilige der heilige binnen te schrijden. Een tempelgebouw waarin je, afgesloten van de buitenwereld, oog in oog stond met de meesterwerken uit het klassieke verleden. Hoge cultuur, zogezegd, die in stilte moest worden aanbeden, als op een religieuze bijeenkomst. Het is inmiddels een dogma uit oude tijden. | |||
![]() |
De eerste scheur daarin ontstond toen
in 1977 het Centre Pompidou werd geopend. Het Parijse
publiekscentrum was ontworpen voor grote menigten bezoekers
die moesten worden gevoed met een bonte mix van cultuur,
kunst, boeken, nieuwe media, drank, spijzen en
entertainment. Op het hellende plein ervoor zouden de
bezoekers als het ware vanzelf de glazen toegangspoorten
binnen rollen. Waarna ze via een immense, transparante
roltrap aan de buitenzijde over de verschillende etages
werden verdeeld, goed zichtbaar voor iedere potentiële
geïnteresseerde die nog niet had besloten om naar binnen te
gaan. Het ontwerp van het Amerikaans/Italiaanse architectenduo Richard Rogers en Renzo Piano bracht een revolutie teweeg. Het zette de kunstwereld aan het denken – niet meteen, maar wel op termijn. |
||
De afgelopen dertig jaar hebben vele musea het voorbeeld in Parijs gevolgd. In 1989 werd de ‘piramide van Pei’ opgeleverd, de nieuwe glazen entree van het Louvre. Onder het monumentale gevaarte bevindt zich niet alleen de verdere toegang tot de museumzalen, maar een uitgebreid onderaards netwerk van winkels, restaurants en cafés. | |||
![]() |
In 1987 opende in Bilbao een filiaal van het Guggenheim Museum. Frank Gehry’s wervelwind van titanium platen was uit het oogpunt van citymarketing, toerisme en cultuur een noviteit. | ||
Het Museum of Modern Art in New York,
de Tate Modern in Londen, het Palais de Tokyo in Parijs, het
Reina Sofía in Madrid – wereldwijd wordt het voorbeeld van
het Pompidou gevolgd. Musea moeten toegankelijk zijn voor
een breed publiek. En het museale aanbod beperkt zich niet
alleen tot de hoge kunst. Theedoeken, koffiemokken,
blokkendozen en puzzels behoren tegenwoordig net zo goed tot
het assortiment als de schilderijen van Picasso,
grafiek van Max Beckmann en de foto’s van Rineke Dijkstra.
Zie de 2 voorbeelden, die te koop zijn via de
online webshop van het Van Gogh Museum.
Uit de online webshop van het van Gogh museum |
|||
Dat heeft te maken met hoe de kunst
tegenwoordig wordt aangeboden en vooral voor wie. Musea zijn
gericht op veel bezoekers – geen centra voor ingewijden en
gelovigen. In de jaren vijftig en zestig was de kunst nog
goed voor de persoonlijke opvoeding. Musea droegen dat
denkbeeld uit in hun ideologie. Maar steeds meer ontstonden
er (financieel) pragmatische redenen om een groot publiek
aan te trekken. Er moest domweg geld worden verdiend om de
machinerie draaiende te houden.
Gevolg: de individuele beleving van kunst, als een vorm van Bildung en scholing, is ingewisseld voor een brede kunstconsumptie voor de massa. Klantvriendelijkheid is het motto. Het tentoonstellingsbeleid wordt erop afgestemd, met blockbusters als Van Manet tot Monet en andere publiekslievelingen. Het museum als een afgeschermde kunstenclave heeft zijn beste tijd gehad. Het gebouw kent inmiddels meer verwantschap met warenhuizen en winkelpassages, parkeergarages waar je pardoes inrijdt, casino’s waar je, eenmaal binnen, geen weg meer naar buiten vindt, vliegvelden en stations. Architectuur die grote stromen mensen naar binnen kan zuigen en verwerken. |
|||
|