|
||
De revue |
||
Berlijn, dat met 4,3 miljoen inwoners in
het begin van de twintigste eeuw de op twee na grootste
stad van de wereld was, trok talenten uit heel Europa aan.
In de twintiger jaren van de vorige eeuw beleefden twaalf opera’s er hun première. De belangrijkste dirigenten uit die dagen werkten in Berlijn. Paul Hindemith en Ernst Krenek gaven les aan de Hochschule für Musik, het conservatorium van Berlijn. Revolutionaire theatermakers â la Leopold Jessner verdrongen zich en het wemelde van de topacteurs en -actrices. |
||
Maar wat de mythe van het Berlijn van de jaren twintig vooral versterkte, was de glamour van de lichte muze. Het nieuwste van het nieuwste in de metropool van tempo, mode en losse zeden was de revue. |
||
An Alle!
noemde Erik Charell zijn eerste programma, dat op
22 oktober 1924 in première ging in het Grosses Schauspielhaus, waar het Max
Reinhardt kort na oorlog niet was gelukt de ruim 3000 zitplaatsen vol te krijgen
voor de opvoering van Orestie.
Met de ‘Tiller Girls’, die Charell uit Londen had laten komen, was succes verzekerd. De voorstellingen waren allemaal uitverkocht. De concurrenten reageerden snel: Hermann Heller in het Admiralspalast met Wann und Wo en James Klein in de Komische Oper, waar tot dan toe Hans Albers avond aan avond in een bassin vol waternimfen was gesprongen. Dansende meisjes namen zijn plaats in en Kleins revue ging Tausend süsse Beinchen (‘Duizend poezelige beentjes’) heten en later Zieh dich aus (‘Kleed je uit’). |
||
|
||
Het
amusementstheater triomfeerde over alle ‘ernstige’ vormen van cultuur.
Van de circa 50 schouwburgen in Berlijn was twee derde gewijd aan vermaak. De drie revuepaleizen, het Grosses Schauspielhaus, het Admiralspalast en de Komische Oper, allemaal aan de Weidendammer Brücke, boden elke avond 7000 plaatsen in totaal aan. Met het Apollotheater, Metropoltheater en Theater des Westens erbij kwam je op 12.000 bezoekers per dag. In 167 cabarets en variététheaters, waaronder de Scala, de Wintergarten en het Plaza, traden allerlei artiesten op, van naaktdanseressen tot acrobaten. |
||
|
||
Zelfs de theatermakers die het volk wilden verheffen, konden zich niet onttrekken aan de invloed van het nieuwe vermaak. Erwin Piscator, die vanaf 1924 de voorstellingen in de Volksbühne aan de Rosa-Luxemburg-Platz verzorgde, noemde een van zijn eerste werken Revue Roter Rummel. Zijn eigen theater opende hij in 1927 met Ernst Tollers Hoppla, wir leben! een opeenvolging van scènes uit film en revue. Ook de Driestuiversopera van Bertolt Brecht en Kurt Weill, die in 1928 voor het eerst werd opgevoerd in het Theater am Schiffbauerdamm, beantwoordde aan de tijdgeest. |
||
|
||
Een groot succes, dat nog steeds
voortduurt, werd ook Im weissen Rössl van Ralph Benatzky, niet
in de laatste plaats omdat Erik Charell, een versleten genre de
allure van een revue gaf.
Voor het eerst ging een team van tekstschrijvers en componist
planmatig te werk, zoals nu gebruikelijk is bij musicals. Zo ontstond de
succesvolste operette aller tijden.
Vanaf 1933 kwam de nationaalsocialistische dictatuur in het geweer tegen alles wat ze ‘grootsteedse decadentie’ beschouwde. De joden vervolging trof in het bijzonder de artiesten in de amusementswereld. Na het uitbreken van de oorlog ging definitief het licht uit in de theaters van Berlijn.
|