Het museum in de 20ste eeuw
1. Revolutionair élan, dat tot nieuwe kunstvormen leidt wordt aan de museumwand ontkracht en monddood gemaakt, bijgezet in het grote mausoleum der esthetiek. Het revoltekarakter van de kunst van bijvoorbeeld Picasso wordt weggemoffeld, hun product tot louter esthetische marktwaar gereduceerd.
2. Veranderingen in de manier waarop mensen zich beeldend uiten worden in het domein van het verschijnsel 'mode' gevrongen. Wat nu 'in' is, is volgend jaar weer 'uit' en het museum geeft daarbij de 'trend' aan. Elke verandering wordt tentoongesteld als onderdeel van een in wezen onveranderlijke status-quo.
3. Het museum draagt er toe bij de status van het kunstwerk dat het ophangt of neerzet te vergroten en daardoor de marktwaarde ervan.
4. Door de nadruk op de esthetiek wordt het kunstwerk losgekoppeld en geïsoleerd van zijn historische contekst.
Omdat de heersende opvattingen over cultuur en de cultuur zelf, de opvattingen en de cultuur van de heersende klasse in de maatschappij zijn, blijft het museum in de praktijk vooral toegankelijk voor kenners en ingewijden. Musea en vooral hun educatieve diensten doen verwoede pogingen communicatie tussen het publiek en het tentoongestelde tot stand te brengen, de mensen te motiveren kunst en cultuur te ervaren, te voelen, te beleven, alsof er geen maatschappelijke tegenstellingen bestaan.
Het museum wordt gepropageerd als park, speeltuin, ontspanningsruimte. Een plaats waar men naar toe gaat in de 'vrije tijd' om 'een beetje rond te kijken'. Het idee van de absolute scheiding tussen productieve tijd' (tijd voor activiteiten die men verricht in opdracht van de baas) en 'vrije tijd' (tijd voor ledige, 'nutteloze' activiteit) wordt extra geconsolideerd. Een irreële afkeer van theorievorming, die af zou leiden van de praktijk, brengt een steeds toenemend aantal musea er toe zich op de zelfwerkzaamheids- en creativiteitsideologie te storten, waarbij creativiteit in de meeste gevallen in zijn engste vorm wordt toegepast, met name in het 'knippen, plakken, kleien'. Dat 'creatief- zijn-kan-iedereen' suggereert een culturele gelijkheid voor iedereen en versluiert daardoor weer de maatschappelijke spanningen en tegenstellingen. 'Het genieten van kunst is niet iets absoluuts.
Dat zou immers impliceren dat het kunstgenot, afhankelijk van talent en smaak in het bereik van ieder ligt, zelfs als voor velen realiter zo goed als niets bereikbaar is. Niet alleen geavanceerde kunst maar elke ontwikkelde vorm van cultuur veronderstelt bij het publiek een zekere ontwikkeling. Deze is niet aan psychische, maar allereerst aan materiële voorwaarden gebonden. Het grootste deel van de arbeidersklasse bezit deze voorwaarden niet-opvoeding en opleiding zijn functionalistisch afgericht op de plaats in het arbeidsproces.