WENEN EN DE MODERNE MUZIEK NA DE EERSTE WERELDOORLOG

2.- De tweede Weense school

Het is tegen deze achtergrond (zie les 1) dat we de componisten van de zogenaamde Tweede Weense school - Arnold Schönberg en zijn leerlingen, waaronder Alban Berg en Anton Webern - moeten zien. Met het woord 'school' wordt in dit geval een in werkelijkheid gecompliceerde relatie aangeduid. Deze relatie werd gekenmerkt door

  • de absolute en onbetwiste autoriteit van Schönberg,
  • een intensieve gedachtenwisseling over het creatieve proces van het componeren
  • een bijna grenzeloze bereidheid, zich offers te getroosten voor een gemeenschappelijk artistiek ideaal.

Schönberg, Berg en Webern gelden doorgaans als de meest dominante figuren van de Oostenrijkse muziekgeschiedenis van vóór en na de Eerste Wereldoorlog. Maar in het toenmalige openbare muziekleven speelden zij slechts een perifere rol en na wat hierboven over dat muziekleven is gezegd, is dat ook niet verwonderlijk. Door pers, publiek en concertinstellingen werden ze als een radicale en fanatieke kliek beschouwd, als 'componisten die met hun atonale muziek de fundamenten van de klassieke muzikale traditie hadden ondergraven'.

De overgang naar de atonaliteit is een van de meest ingrijpende ontwikkelingen in de muziek van de vroege twintigste eeuw. Want het prijsgeven van het systeem van de majeur-rnineur-tonalitelt betekende de teloorgang van een voor de muziek sinds de zeventiende eeuw fundamentele vormgevende functie.

Schönberg betrad in de jaren tussen 1907 en 1909 als eerste de terra incognita van de atonaliteit. Die ontwikkeling kan zeer wel worden beschreven in termen van een taal-crisis: de middelen van de conventionele muzikale taal waren niet meer toereikend voor het nieuwe en ongehoorde dat Schönberg tot uitdrukking wilde brengen.

Tegelijkertijd was de atonaliteit.voor hem de enig mogelijke en logische consequentie van een historische ontwikkeling, namelijk de chromatisering van het toonmateriaal, een algemene tendens in de laatste decennia van de negentiende eeuw.

 
Het verlies van de samenhang-creërende functie van de tonalitelt had tot gevolg dat grote instrumentale vormen als symfonie en sonate niet meer konden worden gecomponeerd. Deze waren immers aangewezen op een hechte interne muzikale samenhang. Voor een componist met een zo sterk besef van de waarde van de muzikale traditie als Schönberg, was dat op den duur onverdraaglijk. Een uitweg uit dat dilemma vond bij in de omstreeks 1920 door hem ontwikkelde twaalf toontechniek. Deze compositie methode garandeerde - met behoud van een maximum aan samenhang: immers, zowel de melodische als de harmonische dimensie van een compositie wordt uit één enkele reeks van twaalf chromatische tonen afgeleid.

De twaalf toontechniek, die de functie van de tonaliteit moest overnemen, was een middel om een traditie te kunnen voortzetten: de traditie van de Duits-Oostenrijkse symfonische muziek en kamermuziek van Beethoven, Brahms en Mahler. Schönberg was een revolutionair die een klassiek componist wilde zijn. Waar het protesterende concert-publiek revolutie en destructie zag, maakte hij juist aanspraak op traditie en historische continuïteit. Hoezeer Schönberg aan die traditie hechtte, blijkt ook uit wat hij een van zijn leerlingen in de zomer van 1921 over zijn nieuwe compositiemethode toevertrouwde:

'Vandaag heb ik iets gevonden, waardoor de hegemonie van de Duitse muziek voor de komende honderd jaar is verzekerd'

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak KUNST/ckv-2 uit het profiel cultuur en maatschappij voor havo en atheneum.  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven

01-30-2010  last update digischool ckv 2/3