In 1910 schrijft Loos een boek met de titel:
“Ornament und Verbrechen”
Hier volgen enkele citaten van Adolf Loos:
“ De uitroeiing van het ornament is als sociale discipline even noodzakelijk als een fatsoenlijk gebruik van het toilet. De cultuur van een land kan worden afgemeten aan de mate waarin de toiletten er besmeerd zijn.”
“ De drang van de mens om zijn gezicht en alles waar hij maar bij kan te ornamenteren is het primitiefste stadium van de beeldende kunst.”
“ Niets of niemand kan de evolutie van de mens tegenhouden. Ook de toepassingen van het door de staat gesubsidieerde ornament niet. De evolutie kan daardoor alleen vertraagd worden. Maar dat is een misdaad tegenover de volkseconomie dat daardoor menselijke arbeid, geld en materiaal wordt verspild.”
“ Ornamentloosheid is een teken van geestelijke kracht. De moderne mens gebruikt ornamenten van vroegere en vreemde culturen, maar richt zijn eigen fantasie op andere dingen.”
“ Het weglaten van ornamenten heeft verkorting van arbeidsuren en verhoging van de lonen tot gevolg….Als ik evenveel voor een onversierde sigarettenkoker betaal als voor een versierde, komt het verschil in arbeidsuren de maker ervan te goede. Het ornament staat voor verknoeide arbeid en dus verknoeide gezondheid.”
“ De tijd is nabij, ons wacht vervulling! Binnenkort zullen de straten glinsteren als witte muren. Gelijk Zion, de heilige stad, de hoofdstad van de hemel! Dan zal de vervulling komen.”
“ Anders dan een kunstwerk, dat niemand hoeft te bevallen, moet een gebouw iedereen bevallen. Het huis voldoet aan een behoefte een kunstwerk niet. Een huis is aan iedereen verantwoording schuldig, een kunstwerk aan niemand. Een kunstwerk wil mensen met geweld uit hun comfortabele bestaan halen, maar een huis is er juist voor het gemak. Het kunstwerk is revolutionair een huis conservatief. Het kunstwerk wijst nieuwe wegen, denkt aan de toekomst, maar een huis denkt aan het heden. Architectuur moet men daarom niet bij de kunsten indelen. Alleen monumenten en graven zijn vormen van architectuur als kunst.”
“ Zoals haast elke stadsbewoner heeft de architect geen cultuur. De stadsbewoner is een ontwortelde, in tegenstelling tot bijv. een boer. Cultuur noem ik dat evenwicht tussen het innerlijke en het uiterlijke van de mens dat garant staat voor verstandig denken en handelen.”