De Nazorgkolonie 'Zonnestraal'

Architect Jan Duiker begon in 1920 met het ontwerpen van het sanatorium. Nieuw was het volledig gebruik van gewapend beton. Dit herstellingsoord voor TBC-patiënten bestond uit een hoofdgebouw, patiëntenpaviljoens, drie werkplaatsen en het dienstbodehuis 'De Koepel'. 

Het gerenoveerde gebouw bestaat uit een betonnen draagconstructie en de gevels zijn grotendeels in stalen glaspuien uitgevoerd. Een prachtig voorbeeld van modernisme: gewapend beton maakte grote luifels, langgerekte raamstroken, glazen vliesgevels en grote, ononderbroken overspanningen mogelijk. De binnenruimte van gebouwen kon zo naar buiten toe doorlopen. Systeembouw was de sleutel tot snel en efficiënt produceren, wat een aanzienlijke besparing op de arbeidskosten opleverde. 

Eén van de gedachten achter ‘Het Nieuwe Bouwen’ is dat de levensduur van het gebouw wordt gekoppeld aan de gebruikseisen van een gebouw. Omdat werd verwacht dat tbc binnen 30 jaar uitgeroeid zou zijn, ontwierp Duiker de gebouwen met het oog op een functionele levensduur van zo’n 40 jaar. Het paradoxale van de renovatie van de gebouwen is dat renovatie of behoud feitelijk in strijd is met de gedachte achter ‘Het Nieuwe Bouwen’

In september 1926 werd zijn definitieve ontwerp voor de Nazorgkolonie 'Zonnestraal' aanvaard. Dit ontwerp voor een hoofdgebouw, geflankeerd door twee los staande patiëntenpaviljoens, leek in geen enkel opzicht meer op de niet verwezenlijkte plannen uit 1920; met 'Zonnestraal' ging Duiker verder op de eerder ingeslagen weg van het 'Nieuwe Bouwen'. Bepalend voor de drie in 1928 in gebruik genomen gebouwen is wederom het betonskelet, dat zowel grote glazen gevelwanden als een vrije ruimte-indeling mogelijk maakt, waardoor licht, lucht en zon onbelemmerd toegang hebben. Deze open constructiewijze in combinatie met het klinisch witte uiterlijk van ieder bouwwerk zorgt voor een transparante architectuur, 'zo ijl en dun, dat het gebouw lijkt te zweven'

 

Zonnestraal werd opgericht voor diamantarbeiders die door het diamantslijpen leden aan tuberculose. De mensen werden behandeld en door middel van arbeidstherapie en nazorg weer voorbereid op de terugkeer in de maatschappij. De gebouwen werden ontworpen door Jan Duiker, in samenwerking met B. Bijvoet en als constructeur G.J. Wiebenga. Op een terrein van circa 120 ha, middenin het Loosdrechtse Bos te Hilversum staan de gebouwen die bekend staan om de helderheid, het ranke lijnenspel en de transparantie.

Het hoofdgebouw bevatte de algemene voorzieningen zoals keukens, het badhuis, het ketelhuis, de administratie en een eetzaal. Ook is er een klein aanbouwtje voor de terminale patiënten. Het Dresselhuijs- en het Termeulenpaviljoen lagen ter weerszijden van het hoofdgebouw en huisvestte ieder 50 patiënten. De patiënten hadden ieder een eigen kamer, die destijds direct aan de heide lag, gericht op het zuiden of zuid-oosten. Zo konden zij genieten van veel licht, de rust en de schone boslucht. 

Er staan 4 werkplaatsen waar de patiënten aan arbeidstherapie deden. Deze loodsen zijn dan ook door patiënten gebouwd. Hier werden allerlei timmerwerkzaamheden verricht, er werd aan metaalbewerking gedaan, boeken gebonden en er werden meubels gemaakt en gestoffeerd. Iets verder afgelegen staat het cirkelvormige dienstbodenhuis "de Koepel", waar 16 kleine kamers waren voor het personeel. 

 

Het geheel staat bekend als het grote voorbeeld voor de stroming "het Nieuwe Bouwen". 

Eén van de aspecten die bij deze stroming horen is het idee van de wegwerpgebouwen: de gebruikseisen van een gebouw worden gekoppeld aan de (korte) levensduur. Het gebouw werd immers specifiek voor tbc patiënten gebouwd en omdat men dacht dat die ziekte binnen 30 jaar uitgeroeid zou zijn, werd uitgegaan van een functionele levensduur van zo'n 30-50 jaar.

De gebouwen (met uitzondering van de werkplaatsen) hebben een draagconstructie van beton. Materiaal was in de jaren 30 relatief duur en deze constructie is zo economisch mogelijk gebouwd: consoles en balken zijn smal waar dat mogelijk was en de vloeren zijn maar 8 tot 12 cm. dik! Destijds voldeed alles net aan de normen.

De afbouwconstructie is zo licht en dun mogelijk met erg veel glas en staal. Tijdens de bouw is geëxperimenteerd met het prefabriceren van diverse onderdelen, zodat de onderdelen met een korte levensduur makkelijk vervangen zouden kunnen worden. 

Ook de kleurstelling geeft de gebouwen een luchtige uitstraling: wit stucwerk met lichte, hemelsblauwe kozijnen voor het hoofdgebouw en gele kozijnen voor de werkplaatsen.


De geometrische opbouw van het complex is op  tekeningen duidelijk te zien, zowel de assen die met name in het hoofdgebouw aanwezig zijn als het maatsysteem van 1,50 m. Deze maten hangen samen met de normen uit die tijd: bekisting mocht bij een maximale overspanning van 3 meter eerder ontkist worden. Wederom een economische oplossing.

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het profiel C&M voor havo en atheneum. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Foto: Moshé Zwarts and Geert Wijma

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.

12/11/2014 last update