'living fossils'

De Parijse wereldtentoonstellingen van 1867, 1889 en 1900

 

De koloniale afdelingen van de verschillende landen waren op de Esplanade des lnvalides samengevoegd tot een exotisch geheel. Hier kon je op een steenworp van elkaar aantreffen: een paviljoen van Annam (nu Vietnam) met een pagode, een Annomitisch theater en restaurant en een Tonkinees dorp; een paviljoen van Cochin-China (nu Vietnam); een paviljoen van Cambodja (herinnerend aan de pagode van Ankhor); een paviljoen van Madagascar; een Senegalees dorp; een expositie van Kongo; een Loango-dorp; Tahitiaanse hutten; een Pahouin-dorp; een factorij uit Gabon; een Kanaken-dorp; een hut uit Nieuw-Caledonië; een paviljoen van Guyana; een paviljoen van Guadeloupe; een Algerijns paleis met daaromheen een Kabylisch huis, tenten en een Moors café; een Tunesisch paleis met een bazar en een café-chantant; een Javaans dorp.

Het oriëntalisme vierde hoogtij in de zogenaamde 'Rue de Caire', een nagemaakte Egyptische straat, met huizen, moskeeën, een school, een minaret en een poort. Tenslotte was er nog een thema tentoonstelling over de geschiedenis van de arbeid (net als in 1867, maar nu uitgebreider) en een expositie over de 'antropologische wetenschappen'.

Exotische optocht op de Esplanade des Invalides.Parijs 1889

Op de Parijse wereldtentoonstelling van 1900 neemt de belangstelling voor de niet-westerse landen nog toe. De plaats die dan toegekend wordt aan de koloniën, is ongeëvenaard en meer dan het dubbele van de oppervlakte in 1889. Men streeft wel naar een 'praktischer en commerciëler' indeling dan in 1889. De organisatoren besluiten dan ook een thematentoonstelling toe te voegen over 'het morele en materiële werk van de kolonisatie'. 'De inrichting daarvan is ruimschoots gerechtvaardigd', zo verklaart men, 'door de koloniale expansie die de geciviliseerde staten doormaken.' Hier wordt dan voor het eerst direct en onomwonden onder de aandacht van de toeschouwer gebracht wat men al een halve eeuw door de manier van presenteren van objecten uit andere culturen duidelijk wilde maken, namelijk de noodzaak van het beschaven van deze niet-westerse volken.

Javaanse Danseressen op expo Parijs 1889

 

Vooral door een systeem van tegenstellingen te creëren poogde men dit tot uiting te brengen. De niet-westerse culturen vielen in het tentoonstellingsgebouw van 1867 onmiddellijk op. Dit ellipsvormige gebouw op het Champs de Mars bestond uit zeven ringen (elke ring was bestemd voor één categorie van voorwerpen) en elk land had een 'taartpunt' van dit gebouw ter beschikking. Bij de Europese inzendingen had men de indeling in de verschillende klassen redelijk nauwkeurig gevolgd en men zag dus in de ene ring kunstwerken, in een andere machines etc. Bij de niet-westerse landen echter week men hiervan af. Voor deze landen werden ensceneringen ontworpen (door Europeanen!) die een soort totaalbeeld moesten geven van de sfeer en de producten van dat land. Men plaatste een keur van voorwerpen, van pijlen en bogen en kleden tot schelpen en opgezette vogels in één zoal en decoreerde die zaal op een voor het betreffende land karakteristieke manier (althans in de ogen van Europeanen), vaak met een overdaad aan exotische details. Er was dus een visuele tegenstelling tussen de presentaties van de westerse en de niet-westerse landen, wat het 'anders-zijn' van de niet-westerse culturen benadrukte.
Ditzelfde komt duidelijk naar voren in het fenomeen van de nationale paviljoens. Het was de bedoeling dat elk land dat paviljoen bouwde in een 'nationale' architectuurstijl. Dan blijkt dat men voor de niet-westerse gebouwen vaak kiest voor kopieën in het klein van belangrijke gebouwen uit die landen. Zo staat op de tentoonstelling van 1867 een verkleinde versie van de Turkse moskee van Brousse, een kopie in het klein van het paleis van de Bei van Tunis, een niet erg getrouwe kopie van de Mexicaanse tempel van Xochicalco en een fantasie-Egyptische tempel, waarin elementen van drie bestaande tempels verwerkt zijn. Ook hier geldt dat alle gebouwen ontworpen zijn door Franse architecten. In 1889 komt hier een onder verschijnsel bij, namelijk het nabouwen van hele dorpen, waar dan ook nog bewoners in geplaatst werden. Ook in 1867 al waren er mensen uit andere culturen op de tentoonstelling aanwezig, bijvoorbeeld Turkse handwerkslieden en een Chinese reus en dwerg. Dit breidt zich op de volgende exposities uit: alleen al in de 'Straat van Caïro' bevonden zich in 1889 160 Arabieren en verder waren er tal van muzikanten, danseressen en ambachtslieden. Ook hier geldt dat door de overdadige opsmuk en het exotisme, de niet-westerse culturen gepresenteerd werden als een soort tegenstelling tot de westerse culturen.

Exposition Universelle 1889: Rue du Caire & les Almees

Een deel van de inzendingen van de niet-westerse culturen betrof producten waar men in Europa behoefte aan had. Dit waren voornamelijk grondstoffen (hout uit Brazilië en delfstoffen uit Turkije en de Zuid Amerikaanse republieken) en levensmiddelen. Daarnaast was er in Europa een markt voor kunstnijverheidsproducten uit China en Japan en Turkije (tapijten) en ook hier speelde men op in. Het is opvallend dat de jury nauwelijks prijzen toekent aan niet- westerse landen, met uitzondering van producten uit juist deze categorieën.
Toch waren er daarnaast steeds vele inzendingen van niet-westerse landen, die geen economische of esthetische waarde hadden voor de Europeanen. Dit staat in tegenstelling tot de inzendingen van de westerse landen. Motivatie voor deelname aan een tentoonstelling was voor westerse producenten betere verkoop van het product, of het zich verwerven van een zekere status of roem. Bij de inzendingen van niet-westerse landen lijken vaak heel andere factoren een rol te spelen, getuige de inzendingen van eenvoudige landbouwwerktuigen en wapens, beelden van goden en zelfs levende mensen. Kennelijk wilden de commissies, die de exposities van de niet-westerse landen regelden (en dit waren overwegend Europeanen) niet alleen de 'moderne' producten uit die gebieden laten zien en de nuttige producten voor Europa, maar vooral ook die objecten waarvan men vond dat ze in schrijnend contrast stonden met de geavanceerde Europese producten. Er treedt dus een merkwaardige discrepantie op: terwijl van Europa met name datgene getoond wordt wat nieuw is, laat men van niet-westerse mensen juist ook de traditionele producten zien.

De vooruitgang immers van Europa en de VS wordt beter zichtbaar wanneer zij gecontrasteerd wordt met de eenvoudiger werktuigen uit niet-westerse culturen.

Samenvattend gezegd: de exotische ensceneringen en de inzending van juist heel eenvoudige producten waren bedoeld om de vooruitgangsgedachte beter te illustreren. Maar men ging nog een stapje verder. Zoals gezegd organiseerde men in 1867 voor het eerst een thematentoonstelling (binnen de wereldtentoonstelling) over de geschiedenis van de arbeid. In 1889 zette men dit op uitgebreider schaal voort. De toevoeging van zo'n historische expositie werd van alle kanten toegejuicht, met name vanwege het leeraspect.

Om de betekenis van het heden te begrijpen was het immers goed een blik in het verleden te werpen. Een van de organisatoren vond:

'De geschiedenis van de arbeid, dat is de geschiedenis van de beschaving, de mate van vooruitgang die behaald is, het voorgevoel van de toekomstige vooruitgang. Wie ons tijdperk wil leren kennen, kan er slechts een oordeel over geven door de vergelijking met het verleden; het is noodzakelijk de gevolgde weg nogmaals te bezien'.

Op deze expositie over de geschiedenis van de arbeid zijn echter niet alleen Europese historische objecten te vinden, maar ook eigentijdse objecten uit andere culturen.

Men blijkt het bijzonder nuttig te vinden deze te vergelijken met objecten uit de Europese geschiedenis. Zo wordt een deel van de niet-westerse inzendingen dus in een historische context gepresenteerd: pijlen van Aziatische jagers vinden hun plaats naast Europese middeleeuwse pijlen. Omdat de evolutie een historisch proces betekent, worden deze niet- westerse culturen beschouwd als 'living fossils'. Een aantal van de objecten deelt men vast in bij de 'Geschiedenis van de arbeid' omdat ze, zoals men in een catalogus zegt, 'toch spoedig in onbruik zullen raken door de komst van de Europese beschaving'.

Vietnamees theater Expo 1889

De aanwezigheid van niet-westerse landen op wereldtentoonstellingen in de 19de eeuw blijkt dus vooral gezien te moeten worden in het licht van de vooruitgangsidee en het beginnend imperialisme.

  • Ze moesten in contrast staan met de westerse producten, om de voorsprong van het Westen duidelijker te maken;
  • ze moesten de doorsnee Europeaan kennis laten maken met die onbekende gebieden in het kader
  • van het imperialisme en
  • ze moesten de aantrekkelijkheid van de tentoonstelling vergroten. Het volk kwam immers niet alleen om te leren, maar vooral ook om zich te vermaken.

Kortom: wat men aanprijst als een wereld-in-de-notendop is feitelijk een schijnwereld of een 'Allégorie réelle' van de beschaving.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak KUNST/ckv-2 uit het profiel cultuur en maatschappij voor havo en atheneum.  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven

02-04-2010  last update digischool ckv 2/3