KUNSTNIJVERHEIDSBEVORDERING

De bevordering van de kunstnijverheidsproductie was in de tweede helft van de negentiende eeuw een uiterst actueel onderwerp.

David Roentgen, Zylinderbüro, Kunstgewerbemuseum, Berlin

De sinds 1851 georganiseerde wereldtentoonstellingen, waar grondstoffen, machines, fabrieksproducten en die vormen van beeldende kunst getoond werden die in verband gebracht konden worden met industrie en kunstnijverheid, maakten de regeringen van vele landen bewust van het niveau van hun nationaal product. Op deze tentoonstellingen was het mogelijk werk uit alle belangrijke industrielanden met elkaar te vergelijken, lettend op de wijze van vervaardiging, het vakmanschap van de uitvoering en de originaliteit van het ontwerp. De grote publiciteit rondom de tentoonstellingen en de onderlinge rivaliteit door het uitloven van prijzen had verregaande gevolgen. Wilde men met zijn eigen industriële producten een plaats veroveren op de wereldmarkt of zijn al bestaande concurrentiepositie op wereldniveau handhaven en wilde men binnenslands zich ook enigszins beschermen tegen te grote import van buitenaf, dan was het noodzakelijk aandacht te besteden aan het niveau van de nationale nijverheid. In Duitsland en Engeland vreesde men het groeiende marktaandeel van de Franse producten. Bij de bevordering van de kunstnijverheid speelden economische motieven zodoende een zeer grote rol.
Dat in het midden van de negentiende eeuw de kwaliteit en vormgeving van die kunstnijverheidsproducten van verschillende landen tot een bedroevend laag niveau was gezakt, daar waren de kritische commentatoren van de Londense wereldtentoonstelling in 1851 het wel over eens. Vooral het oneigenlijke materiaalgebruik en de smakeloze toepassing van aan de natuur ontleende versieringsmotieven werden herhaaldelijk in deze kritieken genoemd. De kwaliteit van de uitvoering was vaak teleurstellend. Slechts de Franse producten wisten nog enige waardering op te wekken. Dat zij gunstig afstaken bij de rest, verklaarde men uit het feit dat in Frankrijk de regering en het hof zich in de eerste helft van de negentiende eeuw meer betrokken hadden gevoeld bij deze tak van industrie, dat in Frankrijk ondanks de opheffing van de gilden in veel werkplaatsen nog een onafgebroken traditie van goed ambachtelijk handwerk was blijven bestaan en dat de bevolking zich bovendien overal omringd zag met fraaie stadsarchitectuur en gratis toegankelijke kunstmusea.
De opheffing van de gilden kon in de meeste landen voor een groot gedeelte verantwoordelijk worden gesteld voor het verlies van kennis op technisch en praktisch niveau. Met de gilden verdween immers naast de kwaliteitscontrole de gedegen vakopleiding in een kleine werkplaats. In de loop van de negentiende eeuw breidde het afzetgebied van kunstnijverheidsproducten zich bovendien enorm uit en daar sprongen fabrieksondernemers zonder veel culturele achtergrond op in. Dank zij machinale vervaardiging kon snel en goedkoop geleverd worden voor een steeds toenemende groep afnemers. De fabrieksmatige vervaardiging van producten voor een minder smaakbewuste klantenkring lag aldus in de handen van op winst beluste fabriekseigenaren. Het gebrek aan kunstzinnige interesse onder ambachtslieden en hun patroons had het niveau van de vormgeving verlaagd.
Op zichzelf was het bevorderen van de nijverheid geen nieuwe ontwikkeling. Reeds in de achttiende eeuw waren er met dit doel in verschillende landen maatschappijen en genootschappen opgericht. De belangrijkste activiteiten van enkele kunstlievende geleerdengenootschappen bestonden uit het houden van voordrachten en het stimuleren van wetenschappelijk of vaktechnisch onderzoek, geheel vanuit de achttiende-eeuwse idealen van de Verlichting. 

Society for the Encouragement of Arts, Manufactures and Commerce

Societé d'Encouragement des Arts et des Métiers

Württembergse Centralstelle für Gewerbe und Handel

de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel

De in 1754 in Londen opgerichte Society for the Encouragement of Arts, Manufactures and Commerce - kortweg Society of Arts genoemd - schreef prijsvragen uit en organiseerde zelfs een tentoonstelling van werktuigen en mechanische apparatuur, modellen en tekeningen in 1761. De Franse Societé d'Encouragement des Arts et des Métiers uit 1792 kende een vergelijkbaar beleid en de Franse staat besloot in 1794 zijn belangrijke collectie van machines, technische modellen, werktuigen, grondstoffen en daarvan vervaardigde producten, waaronder kunstvoorwerpen, prenten en publicaties, voor het publiek open te stellen. Dit Conservatoire des Arts et des Métiers gold als een voorbeeld voor veel collecties van ambachtsverenigingen in de negentiende eeuw. Vanaf de late achttiende eeuw werden in Frankrijk door de overheid tevens nationale nijverheidstentoonstellingen georganiseerd om de kunstnijverheid te bevorderend
Ook in Duitsland bestonden er gedurende de late achttiende en vroege negentiende eeuw vele particulier georganiseerde 'Gewerbevereine'. Enkele hiervan verzamelden indrukwekkende collecties met voorbeelden, waarbij die van de Württembergse Centralstelle für Gewerbe und Handel genoemd moet worden. Zij vormde later de basis voor de kunstnijverheidsmusea in Stuttgart en Berlijn.
Vanuit het oudste Nederlandse genootschap, de in 1752 opgerichte Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, ontstond in 1777 een economische Tak, die de binnenlandse industrie en nijverheid stimuleerde door het geven van 'studiebeurzen', het stichten van fabrieken of het uitschrijven van prijsvragen voor het vervaardigen van producten die met die uit het buitenland konden concurreren. Al in 1804 werd door deze instelling - na een aantal naamsveranderingen sinds 1921 de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel geheten - op een algemene ledenvergadering het voorstel gedaan tot het organiseren van een nijverheidstentoonstelling naar Frans voorbeeld. Een ander Nederlands genootschap dat de kunstnijverheid trachtte te bevorderen, was de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Zij werd in 1784 opgericht en organiseerde via haar verschillende departementen al vanaf 1800 tekenonderwijs voor ambachtslieden.
Tekenonderwijs werd algemeen als een belangrijke stap gezien voor de ontwikkeling van smaak en kunstzin bij de ambachtslieden. Daarbij nam het tekenen naar pleistermodellen een grote plaats in. De bekendste Franse 'ambacht'- tekenschool, de Ecole Royale Gratuite de Dessin, bestond al sinds 1766 naast de officiële academie voor de 'hogere' kunst.

In Duitsland met name, maar ook in andere landen van Europa, werd aan de academies ook tekenonderricht voor ambachtslieden gegeven; afgezien van vroegere particuliere initiatieven werden hier vanaf de jaren twintig van de negentiende eeuw door de overheid speciale Gewerbeschulen geopend met vakonderwijs in de avonduren, overigens voornamelijk tekenen en modelleren of juist zeer technisch, op machinale industrie ingesteld onderwijs. In Nederland kregen de tekenscholen vanaf 1817 een officiële status, en ook hier werden de jonge ambachtslieden die overdag een praktisch vak uitoefenden, in de avonduren bijgeschoold. Deze tekenscholen vormden de voorlopers van de kunstnijverheidsscholen uit het laatste kwart van de negentiende eeuw.

Ondanks deze instellingen en scholen bleek op de eerste grote wereldtentoonstelling in het Crystal Palace in Londen in 1851 de vormgeving en de kwaliteit van kunstnijverheidsproducten bedroevend slecht te zijn. Kritische artikelen in The Times en de Journal of Design spraken van

'the sins committed against good taste'

'the vulgarities of our manufacturers'

 'uneducated taste'

'the absence of any fixed principle in ornamental design'.

In veel landen werden in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw de volgende punten duidelijk:
  • Nijverheidsbevordering diende een zaak van de overheid te zijn en uit de particuliere sfeer te worden gehaald;
  • Ambachtslieden konden met puur tekenonderwijs nog geen beter product vervaardigen: even belangrijk was de kennis van materialen en technische mogelijkheden;
  • Ambachtslieden moesten volop in de gelegenheid gesteld worden goede, dus kunstzinnig verantwoorde voorbeelden te aanschouwen om zich te ontwikkelen;
  • Verbetering van het leerproces leidde wellicht tot betere producten, maar even belangrijk was de verbetering van de smaak van de kopers van deze producten. Als zij geen enkele waardering konden opbrengen voor goed vervaardigde en esthetisch bevredigende voorwerpen, waren alle maatregelen zinloos.
Vooral dit laatste punt heeft de grootste stoot gegeven tot de oprichting van openbare musea die zich tot doel stelden kunstnijverheid te bevorderen en tevens de volkssmaak te ontwikkelen. De wijze waarop de ambachtslieden en het gehele volk ontwikkeld moesten worden, stond de oprichters van kunstnijverheidsmusea in heel Europa opvallend duidelijk voor ogen. Als het grote voorbeeld werden aangehaald het South Kensington Museum in Londen en de maatregelen die de Engelse regering voorafgaande aan en onmiddellijk na de grote wereldtentoonstelling in 1851 had genomen.

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het profiel C & M voor havo en atheneum en tehatex. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.

02-02-2010