Tot sier van de staat en voor het algemene nut

In 1750 wordt het mogelijk om twee dagen per week de koninklijke Franse kunstcollecties te bezichtigen, die gedeeltelijk zijn ondergebracht in het Palais du Luxembourg. Dit is opvallend, want in die tijd zijn de grote collecties aan de Europese hoven niet voor een breed publiek toegankelijk. Het bezoek blijft voorbehouden aan uitgenodigde gasten, geleerden en enkele kunstenaars. Deze situatie verandert pas na de uitbraak van de Revolutie en de val van de koning. De nieuwe Franse regering verklaart de koninklijke kunstschatten tot nationaal eigendom. In 1793 wordt het Louvre, het voormalig stadsslot van de regenten, geopend als museum, en daarmee doet Frankrijk mee aan een beweging die in heel Europa valt waar te nemen.
In 1739 draagt de laatste regentes van de Medici, groothertogin Anna Maria Ludovica (1667~1743), als eerste haar kostbare familiebezit in de Uffizi over aan haar woonplaats Florence, om "tot sier van de staat en voor het algemene nut" te dienen. De eerste stichting van een museum door de staat vindt in 1753 plaats, als het British Museum in Londen wordt geopend.

Het Museum Fridericianum te Kassel

Het Museum Fridericianum te Kassel is het eerste gebouw dat speciaal wordt gebouwd om een kunstcollectie te herbergen en wordt in 1779 geopend. Het bouwen van zelfstandige musea maakt duidelijk dat kunst als collectief bezit ook architectonisch een gepaste vorm verlangt. Het gevolg is dat er neoclassicistische kunsttempels ontstaan als uitdrukking van de onsterfelijkheid van de geest. Dit is niet alleen van toepassing op de tempelachtige vormgeving van het Fridericianum in Kassel, maar ook op het Altes Museum in Berlijn (dat van 1823 tot 1830 door Karl Friedrich von Schinkel (1781-1841) is gebouwd), de National Gallery in Londen, die in 1824 haar schatten toegankelijk maakt voor het publiek, en talrijke andere instellingen in Europa die voor een breed publiek hun poorten openen.

het Altes Museum in Berlijn

In het begin dienen de musea uitdrukkelijk de vorming en hebben hoge didactische, soms zelfs morele pretenties. Zo is de waardering van oorspronkelijke werken niet zo hoog als nu; men hecht er meer waarde aan om de museumbezoeker aan de hand van kopieën een overzicht te bieden van de kunstgeschiedenis. In Parijs en Berlijn zijn zelfs plannen voor openbare kopieënverzamelingen. In beide steden gaan de projecten om financiële redenen echter niet door. Het Parijse Musée des Copies, opgericht door Charles Blanc, oprichter van de Gazette des Beaux-Arts, is alleen in april 1873 voor het publiek toegankelijk.

De manier waarop de verschillende 19e-eeuwse schilderijencollecties worden gepresenteerd, vertoont uiteenlopende ontwikkelingen. Enerzijds worden de schilderijen gesorteerd naar scholen en kunstenaarsgroepen (zoals ook nu in de meeste musea gangbaar is), anderzijds worden thematische eenheden gecreëerd (zoals een wand in het Uffizi waar uitsluitend zelfportretten hangen). In andere gevallen worden de schilderijen simpelweg geordend naar grootte of naar het jaar van aankoop. Wat niet erg mooi is, is de vaak dicht opeengepakte hoeveelheid tentoongestelde schilderijen. In de meeste grote schilderijencollecties hangen de schilderijen dicht opeen naast elkaar in diverse rijen tot aan het plafond, en dat zien we niet alleen in het Uffizi, maar ook in de Hermitage en het Louvre.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het profiel C & M voor havo en atheneum  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Geraadpleegde literatuur oa: 1000 Meesterwerken. Keulen 1999

12/12/2014   CKV-2 digischool