Sprookjes-Egypte

De wereld van koningen, helden en goden verloor rond 1800 helemaal zijn glans, net zoals de aristocratie haar macht. De Franse Revolutie had de oude ordening aangerand. Gewone mensen kwamen op het toneel. Ook het schouwburgpubliek in de Europese steden was drastisch aan het veranderen. Behalve de adel en de rijke burgers, waren nu ook middenstanders en arbeiders in de nieuwe theaters te vinden. Zij zochten er vertier in spectaculaire drama's, die zich afspelen in woeste landschappen, in grafgewelven of op zinkende schepen, bevolkt met de meest bizarre figuren, waarin de spelers zich konden uitleven in hartstochtelijk, 'natuurlijk' spel met felle contrasten. De nieuwe tijdgeest van de Romantiek bracht de cultus van het gevoel en het instinct. De droom, de illusie en de fantasie werden belangrijk. De geschiedenis, mythen, sagen en sprookjes beleefden een herwaardering, evenals de literatuur en de culturen van verre en exotische landen. Al die dimensies kwamen aan bod in een explosie van betoverende opera's, balletpantomimes en melodrama's. Dit werden dé publiekstrekkers van de nieuwe tijd.
De opera was vooral bij de beter gesitueerde burgers geliefd. Met geen andere kunstvorm kon de oude luister van de adel zó overdonderend worden overtroefd. Het uiterlijk effect overheerste niet zelden de muzikale vormgeving: er moest stevig worden uitgepakt met grootse koren, balletten en betoverende lichtspektakels. De standaarddecors en oude machinerieën voldeden niet meer. Voor succesvolle producties werden nieuwe coulissendecors gemaakt, speciaal voor die ene opera of dat ene ballet. Die werden heel anders van sfeer. De decorateurs lieten zich nu inspireren door de historieschilderkunst en prenten van historisch-archeologische onderzoeksreizen naar verre, meestal oosterse culturen. Want de Oriënt was in.
Het Oosten sloeg aanvankelijk op alles wat niet westers was: Turkije, Egypte, Perzië of Palestina, en had door de eeuwen heen al veel kunstenaars geïntrigeerd. Het stond voor het Andere, het vreemde, het exotische, waaraan men zich nog in de 18de eeuw wilde spiegelen om de eigen cultuur te kritiseren. Toen al verschenen er vertalingen, studies en literatuur en werden Aziatische en Arabische motieven verwerkt in kleding, tuinkunst en architectuur. Recente archeologische vondsten, Napoleons veroveringen, het kolonialisme en de openstelling van Japan voor Europa droegen het hunne bij aan die oude fascinatie. De Oriënt werd nu een fantastische droomwereld, waarin men zich wilde verlie- zen, wilde vluchten, wég van de eigen cultuur.

De coulissendecors voor Mozarts Zauberflöte (1816) van de veelzijdige kunstenaar en architect Karl Friedrich Schinkel (1781-1841) boden daar alle gelegenheid toe. Het waren zijn eerste ontwerpen voor het Berlijnse Hoftheater, en de veertig decors die zouden volgen hebben in uitstraling en succes deze eerste nooit geëvenaard. Er waren er twaalf, die per plaats van handeling wisselden. Ze bestonden uit twee paren zij schermen met een dominant achterdoek, dat in zijn volle breedte werd getoond. Schinkel schilderde exotische oorden met veel monumentale architectuur in neoclassicistische stijl en sterke licht-schaduw contrasten. leder toneelbeeld was indringend van sfeer. In scènes als Tarnino's vuurproef werd deze geaccentueerd door lichteffecten van olielampen, die behendig achter transparante delen van het achterdoek werden bewogen. Zie de 2 voorbeelden van Schinkel.
 
De architectuur is op Egypte geïnspireerd, in overdreven perspectief geschilderd, met romantische, bizarre details. Zo lijkt de tempel uit de eerste scène onmetelijk diep door de sterk perspectivische verkleining van de schuin weglopende zuilengalerijen en het contrast met de rotspartijen ervoor en de sterrenhemel erachter. Het valse perspectief van de kolossale Osiris-ternpel uit de slotscène zorgt voor dezelfde dieptewerking. De werkelijke speelruimte was juist minder diep dan voorheen en er werd natuurlijker, en profil in gespeeld. Zo'n vijfentwintig jaar na de eerste Zauberflöte-producties in de traditionele standaard rots- en zomertuincoulissen met 'oosterse' zetstukken overheerste nu een monumentaal sprookjes-Egypte op kolossale achterdoeken het toneel. Het illusionistische principe bleef gelijk. De toeschouwers konden er in opgaan en zich laven aan de beelden uit een andere cultuur.

Op dezelfde manier werden in de romantische opera stadsgezichten, veldslagen, schipbreuken, opstanden en andere historische of recentelijke gebeurtenissen aan het publiek getoond. Daar kwamen allerlei licht-of watereffecten bij te pas en verbeteringen van de toneelmachinerie, dankzij de snelle ontwikkeling van de technologie. De veelzijdige decorateur Alessandro Sanquirico (1780 -1849) maakte er veel gebruik van in zijn schitterende ensceneringen voor het Teatro alla Scala in Milaan, dat in 1778 was geopend en zou uitgroeien tot een van de beroemdste operatheaters in Europa. Zo liet hij in een oogverblindend decor voor Giacomo Meyerbeers 'grand opéra' Il Crociato in Egitto (1826) vanaf het achtertoneel een reusachtig schip imposant tot aan het voortoneel de haven van Damiate 'invaren', verwelkomd door omvangrijke balletten en koren. Alles moest groots en overweldigend zijn. In Sanquirico's enscenering van Rossini's L'Assedio di Corinto (1828) brandde de stad dan ook sensationeel, met behulp van veel gemanipuleer met olielampen achter de transparante achterdoeken. Zie het voorbeeld.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-1en 2 voor havo en atheneum.  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Bron Zinsbegoocheling J van Pelt Kunstschrift 2003/5

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven


12/13/2014 update